"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Michel Bakounine

Zondag, 18 april, 2021

Geschreven door: Madeleine Grawitz
Artikel door: Roeland Dobbelaer

Een revolutionair zonder revolutie

[Recensie] De Russische prins Michael Bakoenin (1814-1876) geldt nog altijd als de anarchistische tegenvoeter van zijn tijdgenoot Karl Marx. Net nu [deze recensie is uit 1991] de ideologie van de laatste definitief op haar retour lijkt te zijn, is er een nieuwe biografie over de eerste geschreven door de Parijse hoogleraar in de politieke wetenschappen Madeleine Grawitz.

Waarom, zo kan men zich afvragen, verschijnt er in een tijdperk waarin het einde van de traditionele politieke ideologieen van alle kanten wordt aangekondigd een studie over Bakoenin en zijn anarchisme? Is dit toeval of bestaat er een relatie? Moeten we, na het totale echec van het communisme, ons heil zoeken bij het anarchisme? Of zijn er interessante parallellen te trekken tussen Bakoenins theorie en Marx’ doctrine en kunnen we alleen maar gelukkig zijn met het gegeven dat Bakoenins idealen nooit op grote schaal in de praktijk zijn gebracht?

Deze laatste conclusie trekt Madeleine Grawitz zeker niet. Ze lijkt – het wordt nergens met zoveel woorden vermeld – haar biografie op de eerste plaats geschreven te hebben om Bakoenin te rehabiliteren. In de vorige grote studie over Bakoenin, van de Amerikaan A. P. Mendel, Michael Bakunin. Roots of Apocalyps uit 1981, is namelijk een uiterst negatief portret van de Russische revolutionair geschetst. Mendel rekende af met het romantisch beeld van Bakoenin als de vrijheid- en menslievende idealist. In zijn ogen was Bakoenin eerder een gevaar voor de vrijheid dan een grote voorvechter ervan. De Russische prins zette zich weliswaar onverdroten in voor de vrijheid, maar de wijze waarop hij haar wilde bereiken, had volgens Mendel akelig autoritaire trekjes. Bakoenin was gefascineerd door geweld en zijn plannen om een revolutie te ontketenen, die volgens hem strak en hierachisch georganiseerd moest zijn, lijken, zo betoogde Mendel, sterk op die van Lenin.

Warmbloedig

Heaven

In Mandelaine Grawitz’ Michel Bakoenine is weinig te bespeuren van een dergelijke kritiek op de voorman van het anarchisme. Wie dit boek leest, kan niet anders dan gecharmeerd worden door Bakoenin. Voor de Parijse hoogleraar blijft hij die wat naïeve, warmbloedige idealist, die zich keer op keer in de strijd voor de vrijheid wierp. Met haar biografie sluit Grawitz zich aan bij de lange traditie van min of meer hagiografische Bakoenin-studies, zoals de biografieën van de Engelse historicus E. H. Carr uit 1937 en Anton Constandse uit 1948 waarin het romantische beeld van de Russische die de stamvader werd van het anarchisme wordt bevestigd.

Voor Grawitz is Bakoenin echter meer dan een historisch figuur. Op de achterflap van haar boek lezen we dat Bakoenin ‘met het oog op de problemen van onze tijd’ nog steeds actueel is. Dit heeft kennelijk voornamelijk te maken met Bakoenins kritiek op Marx. Bakoenin begrijpen, is begrijpen waarom het in de Sovjet-Unie en haar satellietstaten is misgelopen, zo zou men Grawitz’ boodschap kunnen samenvatten.

Grawitz laat zien dat Bakoenin al bij zijn eerste ontmoeting met Marx in 1844 een diep wantrouwen tegen de denker uit Trier aan de dag legde. Beide mannen waren toen nog vrijwel onbekend. Bakoenin had vier jaar eerder Rusland verlaten om in Berlijn filosofie te gaan studeren.

In deze tijd nam hij de eerste stappen om zijn vrijheidsideaal in politieke daden om te zetten. Hij sloot zich aan bij anti-Russische groeperingen die zich sterk maakten voor de bevrijding van de Slavische volken.

De zesentwintig-jarige Karl Marx werkte als journalist en had zojuist zijn eerste theoretische geschriften gepubliceerd. Pas in 1848 zouden beide revolutionairen bij het grote publiek bekend worden. Bakoenin als man van actie, de revolutionair op de barricades. Marx als theoreticus en auteur van het meest besproken pamflet van de negentiende eeuw: het Communistisch Manifest.

Toen Bakoenin in 1844 Marx te Parijs ontmoette, raakte hij onmiddellijk onder de indruk van diens intelligentie. Hij voorspelde dat Marx een invloedrijke theoretische bijdrage zou leveren aan de strijd van de arbeiders. Sympathie voor de man uit Trier kon Bakoenin echter niet opbrengen. ”Marx is van kop tot teen autoritair,” was zijn vernietigend oordeel. ”Nooit zal er vriendschap tussen ons ontstaan. Daarvoor zijn onze karakters te verschillend. Hij noemt mij een sentimentele idealist, en hij heeft gelijk. Ik noem hem verwaande valsaard en achterbaks, en ik heb gelijk.”

Volgens Bakoenin kon uit een autoritaire man als Marx alleen een autoritaire theorie voortkomen. Later, tijdens een van de talloze arbeiderscongressen waar hij het woord zou voeren, verwoordde hij zijn afkeer van Marx en diens doctrine als volgt: ”Ik haat het communisme omdat het de ontkenning is van de vrijheid, zonder vrijheid is mijns inziens de mensheid niet voor te stellen. Ik ben op geen enkele manier communist, want het communisme concentreert en absorbeert alle machten van de maatschappij in de staat […] terwijl ik de vernietiging van de staat wil.”

Heimwee

Michael Bakoenin werd in 1814 geboren als oudste zoon van een rijke aristocratische familie in Prjamoechino, een landgoed op tweehonderd kilometer ten noordwesten van Moskou. Op veertienjarige leeftijd werd hij door zijn vader naar de Artillerieschool in Sint Petersburg gestuurd. De jonge Michael werd er verteerd door heimwee, hij miste het plattelandsleven en zijn vier zussen met wie hij een bijzonder goede relatie onderhield. Om te ontsnappen aan de school probeerde hij wanhopig een gruwelijke ziekte op te lopen. Zo legde hij zich tijdens een koude winternacht geheel naakt buiten te slapen. Maar helaas, hij had een ijzersterk gestel en bleef gezond.

In 1835 besloot Bakoenin zijn leven geheel anders in te richten. Op de Artillerieschool was hij in aanraking gekomen met filosofie en geschiedenis en daarmee wilde hij zich verder bezighouden. Tegen de wil van zijn ouders nam hij ontslag bij het leger en ging in Moskou studeren. Hier kwam hij in contact met andere jonge intellectuelen zoals Alexander Herzen, Ivan Toergenjev en de literatuur-criticus Vissarion Belinksi. In deze kring werden de ‘nieuwe’ westerse filosofieen van Schelling, Kant en Hegel druk bediscussieerd. Vooral de Hegeliaanse dialectiek met de centrale plaats voor ‘de theorie van het absolute’ sprak de romantische en religieuze Bakoenin sterk aan.

In 1840 vertrok hij naar Berlijn om zich daar verder in filosofie te verdiepen. Hier ontdekte Bakoenin de politiek. Hij wilde niet langer een man van boeken en theorieen zijn, hij wilde ‘het volle leven’ in.

Aan een goede vriend schreef hij: ”Ik heb eindelijk begrepen dat het leven, de liefde en de daad, slechts te begrijpen zijn door het leven, de liefde en de daad zelf. Ik zal daarom definitief de transcendentale wetenschap opgeven – denn grau ist alle Theorie – en me in het praktisch leven werpen.” In eerste instantie wierp hij zich voornamelijk op zijn anti-Russische tractaten ten behoeve van de vrijheid van de Slavische volken. Dit liep zo in de gaten dat de Tsaar zelf de revolutionaire prins opriep zijn politieke activiteiten te staken en terug te keren naar Rusland. Toen Bakoenin daartoe geen aanstalten maakte, werd hij bij verstek veroordeeld tot dwangarbeid. Bovendien werd zijn adellijke titel hem ontnomen.

Doodvonnis

Pas echt in actie kwam Bakoenin evenwel in 1848, toen overal in Europa opstanden en revoltes uitbraken. In Parijs sloot hij zich aan bij de februari-opstand tegen koning Louis-Philippe. Het volgende jaar werd hij tijdens de mislukte opstand in Dresden gearresteerd en uitgeleverd aan Oostenrijk. Acht lange jaren van gevangenschap braken aan.

Bakoenin kreeg een doodvonnis, maar dat werd omgezet in levenslang. Uiteindelijk leverden de autoriteiten hem uit aan Rusland. Daar werd hij na vier jaar gevangenisschap verbannen naar Siberie. In deze weinig aangename regio verbleef Bakoenin nog vier jaar voor hij de kans kreeg Rusland te ontvluchten. Via Amerika reisde hij naar Londen waar hij zijn oude leven als beroepsrevolutionair en activist onmiddellijk weer opnam. Hij probeerde fanatiek steun te werven ter voorbereiding van een beoogde opstand in Polen tegen de Russische overheersers.

Deze opstand brak in 1863 inderdaad uit, maar werd bloedig onderdrukt. Als gevolg hiervan veranderde Bakoenin van strategie. Hij verloor zijn vertrouwen in de nationalistische bewegingen en zou zich niet langer inzetten voor nationale kwesties. Zijn belangstelling voor de Slavische volken verdween zelfs helemaal. Onder invloed van het werk van Proudhon en Marx zou hij vanaf die tijd een socialistisch standpunt verdedigen. De vraagstelling ‘wat na de revolutie?’ hield hem in toenemende mate bezig.

De term ‘anarchisme’, daarvoor nog nimmer door hem gebezigd, nam hij vanaf toen steeds vaker in de mond. Tijdens een congres in 1867 zette Bakoenin zijn ideeen op een rijtje. Na de revolutie mocht er volgens Bakoenin geen nieuwe staat ontstaan, zoals Marx voorstelde. Bakoenin pleitte voor federalisme: een vrije gemeenschap van zeer autonome gemeenschappen en steden, die volgens socialistische principes ingericht zouden zijn.

Toch trad Bakoenin in 1868 toe tot de Eerste Internationale waar Karl Marx het op dat moment al voor een groot deel voor het zeggen had. Het weerhield Bakoenin er niet van om in datzelfde jaar een eigen, anarchistische variant van de Internationale op te richten: De Internationale Alliantie van de Socialistische Democratie. Een jaar later liet hij deze met de Internationale van Marx samensmelten. Door deze tactische manoeuvre was Bakoenin met zijn aanhang een belanrijke machtsfactor in de Internationale geworden. Hij vertegenwoordigde de anarchistische groeperingen die pleiten voor een directe revolutie.

Marx vertegenwoordigde de (Noordeuropese) communisten die steeds minder in revolutie en steeds meer in vakbonden en arbeiderspartijen geloofden.

Marx moest alle zeilen bijzetten om Bakoenins populariteit te breken. Op het Haagse congres van 1872 kwam het tot een scheuring. Marx wist de meerderheid op het congres achter zich te krijgen en Bakoenin en zijn volgelingen werden geroyeerd. Het Haagse congres betekende dan ook het einde van de Eerste Internationale.

Twee jaar daarvoor, in 1870, hadden heel andere gebeurtenissen Bakoenin beziggehouden. Het Franse leger was bij Sedan door de Pruisen vernederend verslagen. In de chaos die volgde, werd in Frankrijk de Derde Republiek uitgeroepen en in verschillende plaatsen braken socialistisch genspireerde opstanden uit. Bakoenin woonde op dat moment in Locarno en reisde naar Lyon om zich daar bij de opstandelingen aan te sluiten. Maar net als in Parijs, mislukte de revolte. Regeringsgezinde troepen bezetten de stad, Bakoenin werd gearresteerd. Onder druk van de bevolking kwam hij vrij en keerde terug naar Zwitserland.

Beslissend moment

Het mislukken van de opstand in Lyon was een beslissend moment in het leven van Bakoenin. Hij was inmiddels zesenvijftig jaar oud. Aan zijn verblijf in Oostenrijkse en Russische gevangenissen had hij diverse ziektes overgehouden en hij realiseerde zich dat hij de revolutie met een hoofdletter R niet meer zou meemaken. Toen hij twee jaar later de slag met Marx op de eerste Internationale verloor, was hij een gebroken man.

In 1874 verleende hij nog eenmaal zijn medewerking aan een opstand, in Bologna, maar ook deze mislukte jammerlijk. Twee jaar later stierf hij in Bern. Alles overziend is in feite geen enkele opstand of organisatie waarmee Bakoenin zich heeft bemoeid succesvol te noemen. Alle inspanningen van deze ‘sentimentele idealist’ lijken voor niets geweest te zijn.

Madeleine Grawitz heeft ruim zeshonderd pagina’s nodig om het leven van Bakoenin te beschrijven. Haar sympathie voor Bakoenin betekent niet dat zij hem als een volmaakt persoon heeft geportretteerd. Zijn gebrek aan realiteitszin wordt herhaaldelijk genoemd. Ook Bakoenins opportunisme, dat onder andere tot uiting kwam in zijn voortdurende zoektocht naar financiele middelen, blijft niet onvermeld. Bakoenin heeft nooit inkomsten uit eigen arbeid gehad – hij bleef in dit opzicht een aristocraat. Hij hield zich in leven met geld van sympathisanten.

Ondanks deze opmerkingen over Bakoenins karakter is de biografie van Grawitz niet bepaald kritisch te noemen. Zo vertelt ze bijvoorbeeld op drie plaatsen dat Bakoenin zich schuldig heeft gemaakt aan antisemitische uitlatingen. Maar een beschouwing over de vraag in hoeverre Bakoenin daadwerkelijk een antisemiet was, ontbreekt. Ook realiseerde Grawitz zich nergens – veel van haar collega biograaf Mendel heeft ze niet geleerd – dat de sympathie die men voor de chaotische Russische reus kan opbrengen, nauw samenhangt met het feit dat zijn revolutie nooit geslaagd is. Want ook Bakoenins revolutie zou ongetwijfeld heel wat minder ideaal zijn verlopen als hij zelf voorspelde. Als we iets van zeventig jaar communisme hebben kunnen leren, is het wel dat een diep wantrouwen is gerechtvaardigd ten aanzien van ideologieen waarin de heilstaat wordt geproclameerd. Een wantrouwen waarvan Grawitz helaas weinig blijk geeft in deze biografie.

(Met dank aan Drs. R. Dusch).

Eerder verschenen in NRC Handelsblad