"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Heuvel

In juni 1927 reist Jean Giono met zijn zwangere vrouw van Manosque naar de Drôme. Het is een autorit van een paar uur dwars door het onherbergzame landschap van de Provence, onder andere langs het Montagne de Lure en de Mont Ventoux. Achteraf schrijft Giono hierover aan zijn goede vriend, de schilder Lucien Jacques:

Het is een zeer fraai landschap door zijn wilde grootsheid, door de rust die voortkomt uit een ijle kalmte: je waant je duizend meter boven de Mount Everest. Er leeft een fantastische en pittoreske bevolking die iedere beschrijving tart. Toch denk ik dat ik er mijn volgende boek zal situeren.

Deze impressies van Giono hebben als inspiratie gediend voor Colline (Heuvel), Giono’s debuutroman die twee jaar later zou verschijnen. Heuvel speelt zich af in een gehucht met vier huizen in de buurt van het Montagne de Lure, rondom een fontein, de enige waterbron. De bewoners krijgen te maken met een paar onfortuinlijke voorvallen en proberen wanhopig deze incidenten te duiden en zoeken hulp bij de dorpsoudste, Janet, die aan bed gekluisterd is en ijlend in een onbegrijpelijke taal begint te spreken.

Het bijzondere aan dit boek is echter niet zozeer de intrige, maar de manier waarop dit kleine dorpse universum wordt geschilderd, en vooral de nauwe verbondenheid van de mensen met de natuur. Heuvel is een poëtische vertelling. De zinnen zijn relatief kort maar lyrisch, met naast de overvloed aan beelden ook veel muziek, zowel in klank als in ritme: ‘het zingt en het springt als een beek, en het stroomt en het schuurt’.

Informatie

Recensies