"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Iedereen moet ergens zijn

Het moment dat een kind opeens weet: ik besta. Weinigen weten de taal te vinden om die ervaring op te schrijven; Tjitske Jansen kan dat. Kraakhelder: ‘Als elfjarige kwam ik op een middag de trap af en wist ik dat ik er was en er niet meer zomaar niet kon zijn. Ik bestond. Daar had ik zelf niet zoveel over te zeggen.’ Zoals uit de titel zowel vervreemding als aanvaarding spreekt, zo is de ‘ik’ even ontredderd als wijs, even verward als begripvol.
Die ‘ik’ is een kind dat zich vragen stelt. Over opgroeien, over haar lichaam, over God, over pleegouders, over de fietsenmaker, over zekerheden van anderen, over de tijd. ‘Ik was bijna tien. Dat was snel gegaan. Ik was dus eigenlijk al bijna twintig, dertig, veertig, vijftig, zestig, zeventig, tachtig.’ Zo dreigend kan het besef van de eindigheid zijn. Zo onontkoombaar kun je dat opschrijven.

Tjitske Jansen (1971) combineert in wat ze schrijft als vanzelf poëzie, proza en theater. Al vanaf haar vroegste bundels, de bestsellers Het moest maar eens gaan sneeuwen en Koerikoeloem, treedt ze veel op en geeft ze met grote inzet les over schrijven, poëzie en performance aan middelbare scholieren. Haar werk werd genomineerd voor De Bronzen Uil en bekroond met de Anna Bijns Prijs.

Informatie