"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Evolutionair denken

Zondag, 9 februari, 2020

Geschreven door: Chris Buskens
Artikel door: Robin Hurkens

Genen en Memen, over Darwin, Dawkins en Chris Buskes

“Toen ik van school ging, was ik geen goede, maar ook geen slechte leerling. Ik geloof dat al mijn leraren mij beschouwden als een doorsnee kind met een vrij beperkte intelligentie. Ik was niet lui en werkte meestal consciëntieus, maar het is mij bijvoorbeeld nooit gelukt om welke taal dan ook de baas te worden. De school als middel tot vorming was voor mij volslagen vruchteloos.”

[Essay] Deze bekentenis komt uit de autobiografie van Charles Darwin. Hoe is het mogelijk dat dit ‘doorsnee-kind’ later een van de grootste denkers van dit millennium zou blijken te zijn? Het antwoord is simpel: doorsnee mensen bestaan niet.

Haastklus

Charles Darwin publiceerde The Origin of Species in 1859, meer dan twintig jaar nadat hij – in het geheim – met zijn onderzoek naar de wetmatigheden achter de ontwikkeling van het leven was begonnen. De publicatie zelf werd een verschrikkelijke haastklus, want toen Darwin hoorde dat zijn collega Wallace de evolutietheorie ook op het spoor was, voelde hij zich min of meer tot publicatie gedwongen en kortte hij zijn kolossale manuscript in tot een handzaam boek. De eerste kleine oplage van 1250 exemplaren was binnen één dag uitverkocht en zo was Darwin – op de valreep – de eerste die het mechanisme achter de evolutie ontdekt heeft en dit bovendien met overtuigend empirisch bewijsmaterieel heeft onderbouwd.

Boekenkrant

Een universeel zuur

Hoewel Darwin voorzichtigheidshalve elke verwijzing naar de menselijke soort in zijn boek had vermeden, werden de implicaties van zijn theorie snel duidelijk. Kwesties zoals moraal en religie, de oorsprong van de menselijke taal en cultuur, de plaats van de mens binnen de kosmos, de aard van het bewustzijn en het fundament van onze persoonlijke identiteit konden door zijn theorie alleen nog in een volkomen nieuw licht worden bezien. En Darwin is nog steeds actueel. Een paar jaar geleden nog vergeleek de Amerikaanse filosoof Daniel Dennett de evolutietheorie met een ‘universeel zuur dat zich door alle stoffen heen een weg vreet’.

Misverstanden

Het evolutionaire denken is inmiddels even wijdverbreid als ondoordacht. Een van de hardnekkigste misverstanden is het idee dat al het natuurlijk gedrag gericht zou zijn op de instandhouding van de soort. Maar het punt van Darwin is juist dat de evolutie nergens op gericht is, de evolutie heeft helemaal geen bedoelingen, dus ook niet met betrekking op de instandhouding van de soort.

Een ander misverstand is dat binnen de evolutietheorie alles zou draaien om de zogenaamde ‘survival of the fittest’. Deze slogan hebben we echter niet aan Darwin te danken, maar aan de 19e eeuwse filosoof Herbert Spencer, volgens wie de evolutie per definitie vooruitgang impliceerde. Darwin zelf was hierover veel ambivalenter. Hij was een wetenschapper pur sang en hield zich niet bezig met filosofie of politiek. Darwin was dan ook niet op zoek naar rechtvaardiging van bepaald soort gedrag, maar enkel en alleen naar een verklaring daarvan.

Het ging Darwin sowieso niet om het ‘recht van de sterkste’ maar om de nuchtere constatering dat al het leven de neiging heeft om uit te zwermen en nieuw terrein te verkennen. Deze neiging leidt tot expansie, diversificatie en exploratie. Organismen die zich het meest adequaat aanpassen aan de omgeving, dat is de kern van de evolutietheorie, maken de meeste kans om te overleven. Maar ontwikkeling heeft niet per se met vooruitgang te maken. Dit soort waardeoordelen deed Darwin niet. Hij benadrukt juist dat wie het best in staat is om te overleven niet per definitie het meest waardevol is.

Heilsleer of vloek?

Voor sommige mensen lijkt Darwins evolutieleer wel bijna een heilsleer. Voor anderen is het juist een vloek, waarmee alles wat mooi, ontroerend of onbegrijpelijk is, wordt herleid tot iets banaals en ordinairs. Ikzelf vind de evolutieleer vooral razend interessant, in het bijzonder vanwege de vraag: hoe kunnen we ons wapenen tegen de banale en gevaarlijke implicaties ervan.

Het sociaal-darwinisme dat Spencer bijvoorbeeld bepleit lijkt mij een van die gevaren. De evolutieleer wordt daar aangegrepen om keiharde competitie tussen bedrijven, organisaties en individuen te rechtvaardigen. Wie niet adequaat aan de samenleving of aan het tijdsgewricht is aangepast wordt geëlimineerd en dat is maar goed ook, zo luidt deze filosofie. Wanneer de evolutietheorie enkel wordt gebruikt om alles in onze cultuur en natuur te reduceren tot het zogenaamde welbegrepen eigenbelang wordt er helemaal geen recht aan gedaan. De werkelijk wordt vanzelf net zo plat en banaal als dat je die zelf maakt. Dat is ook de reden waarom de mementheorie van Richard Dawkins me zo mateloos interesseert. Deze mementheorie vloeit rechtstreeks voort uit de evolutietheorie.

Memen?

Ik had er ook nog nooit van gehoord, tot ik de term tegenkwam in het onvolprezen boek Evolutionair denken, de invloed van Darwin op ons wereldbeeld van de Nijmeegse wetenschapsfilosoof Chris Buskes. Evolutionair denken is een toegankelijke werk dat geen specifieke voorkennis veronderstelt, maar het bevat wel heel veel informatie. Er een samenvatting van geven is bijna niet te doen, het boek van Buskes is zelf al zo beknopt. Ik zal daarom volstaan met het aanstippen van de thema’s die mij het meest zijn bijgebleven.

Het vsr-algoritme

De evolutie bestaat voor een groot deel uit competitie, dat wisten we allemaal al, maar Buskes legt nog eens helder uit hoe het allemaal precies zit. Kort samengevat komt het hier op neer: Leven is vermenigvuldiging. Dit kan niet eindeloos doorgaan, om de eenvoudige reden dat de leefruimte beperkt is. Dat betekent voor velen dus sterven en zelfs uitsterven. Wie sterft er uit en wie niet? Volgens Darwin zijn er drie elementen die een rol spelen binnen het evolutionaire mechanisme, te weten: variatie, selectie en reproductie.

1. Variatie (een willekeurige overvloed aan verschillende elementen)

2. Selectie (sommige elementen zijn standvastiger dan andere. Dit is niet willekeurig: wie het best is aangepast aan zijn omgeving zal de meeste nakomelingen krijgen. Een onderdeel van de natuurlijke selectie is de seksuele selectie. Het gaat er daar niet meer alleen om wie het best is aangepast, maar ook om wie van de mannetjes bijvoorbeeld de meeste indruk maakt op de vrouwtjes en vice versa.)

3. Reproductie (de elementen zijn in staat zichzelf te kopiëren. De elementen met een gunstig effect worden vaker gekopieerd dan die met nadelige effecten waardoor de gunstige effecten zich opstapelen. – Soms is dit cumulatieve effect overigens zo groot dat de evolutie als het ware op hol slaat, maar dat is weer een heel ander verhaal.)

Een van de redenen voor de aantrekkingskracht van het evolutionaire denken is de -relatieve – eenvoud ervan. Het Darwiniaanse proces van evolutie is feitelijk niets anders dan een bepaald algoritme, ofwel een set van simpele instructies. Wij verschillen wat dat betreft  niet zoveel van machines. Anders gezegd: wij zijn – net als alle andere organismen in de natuur – machines gebouwd door de evolutie.

Perfectie speelt geen rol

Het mag duidelijk zijn dat het darwinisme veel dromen aan diggelen heeft geslagen. Wat verheven leek – bijvoorbeeld opofferingszin, naastenliefde, vriendschap, schoonheid, liefde –, blijkt in sterke mate te zijn geënt op overgeërfde natuurlijke selectieprocessen die al dit gedrag, en ook iemands afkeer en voorkeur bijvoorbeeld onbewust aanstuurt.

Tegelijkertijd moet de kracht van natuurlijke selectie en de alomtegenwoordigheid van adaptaties ook niet worden overschat. Lang niet alle kenmerken van organismen zijn ontstaan door natuurlijke selectie en zij hebben dan ook lang niet allemaal een biologische functie. Afgezien van het feit dat de evolutie regelmatig op hol slaat, blijken heel veel eigenschappen ‘eenvoudigweg’ gecompliceerde maar nutteloze neveneffecten van de evolutie te zijn. Perfectie speelt er geen enkele rol.

De belichaming van kennis

Weinig mensen zullen zonder slag of stoot accepteren dat mensen, dieren en alle andere organismen (en zelfs machines) niet wezenlijk van elkaar verschillen, maar ik persoonlijk heb daar weinig moeite mee. Veel van ons gedrag en van onze emoties mogen dan het resultaat zijn van natuurlijke selectie, dat maakt ze niet minder waardevol of oprecht. Waar iets vandaan komt zegt niks over de waarde ervan.

De evolutieleer dwingt juist respect af, zowel voor de wetenschap als voor de natuur. Als je er wat langer bij stilstaat wordt duidelijk dat adaptatie feitelijk hetzelfde is als incarnatie van kennis. Kijk bijvoorbeeld naar de bouw van een vogel, daar zit een enorme hoeveelheid kennis in, die de evolutie millennia heeft gekost. Daarna heeft het mensen weer een relatief korte tijd gekost om de principes van de aërodynamica aan de natuur te ontfutselen. Met andere woorden: het algoritme van variatie, selectie en replicatie dat Darwin heeft ontdekt, beschrijft in de eerste plaats hoe kennis wordt belichaamd in levende wezens.

‘Zelfzuchtige’ genen

De uiterlijke verschijning van een organisme zegt uiteraard lang niet alles over het onderliggende genetische bouwplan. Sinds een halve eeuw wordt meer en meer duidelijk dat de echte vermenigvuldigers niet de organismen (de zogenaamde ‘fenotypen’) zijn, maar de software die hen bestuurt: de informatiedragers (ofwel het ‘genotype’.) Anders gezegd: organismen zijn voertuigen voor de genen. Zij zijn onzelfstandig en voeren slechts de instructies uit van hun programmatuur.

Wij dienen de evolutie van organismen daarom te begrijpen als de evolutie van ‘zelfzuchtige’ genen. Wij, en alle andere dieren en planten, blijken slechts het omhulsel te zijn voor genen die zich reproduceren. Wij zijn de blikken auto’s, de genen zijn de chauffeurs.

Uiteraard is het ‘zelfzuchtige’ gen een metafoor, meer niet, want genen hebben geen bedoelingen, ze willen helemaal niets. Gedurende de evolutie hebben ze alleen steeds complexere overlevingsmachines om zich heen gebouwd. Vanuit dat oogpunt zijn wij mensen, net als alle andere organismen niet meer dan vehikels, ofwel wegwerpomhulsels voor ‘onze’ genen. Afgelopen anderhalve eeuw viel de mens – ooit kroon van de schepping genoemd – dus onmiskenbaar van zijn troon.

Recapitulerend

Het is van groot belang om de metafoor van het zelfzuchtige gen niet te antropomorfiseren. Genen hebben geen ‘zelf’ en dus ook geen gevoelens die hen zelfzuchtig zouden kunnen maken. Dat onze genen ‘zelfzuchtig’ zijn betekent dan ook niet dat de dragers van die genen (wij mensen, maar ook andere dieren bijvoorbeeld) in wezen egoïstisch zijn. De meeste dragers van genen hebben wel wat anders aan hun hoofd dan hun eigen individuele genoegens en verlangens; de meeste mensen en dieren zijn immers geen onafhankelijke individuen, we leven allemaal in een sociale context. Deze leefgemeenschap bepaalt voor een groot deel het gedrag van de verschillende individuen.

Dit verklaart ook waarom we bij mensen en dieren volop gedrag kunnen zien dat niet door eigenbelang is ingegeven. Soms staat het belang van de gemeenschap voorop, soms is er eenvoudigweg sprake van generositeit, altruïsme en vriendschap. Dat al dit gedrag op genetisch niveau zelfzuchtig is, maakt voor de dieren en mensen die daarnaar handelen uiteraard niet veel uit; de werkbij verzorgt de larven van de koningin niet omdat zij weet dat zij haar genen zo kan verspreiden, nee, de bij is zo geprogrammeerd door de evolutie. Wij mensen zijn niet veel anders.

Over deze theorie van het egoïstische gen is het laatste woord nog niet gezegd. Toch lijkt Charles Darwin actueler dan ooit. Een van de meest spectaculaire ontwikkelingen is het ontstaan van de moleculaire biologie: het onderzoek naar de materiële basis van het leven. En zoals het er nu naar uitziet verschillen levende wezens niet essentieel van dode materie: het een komt ‘simpelweg’ uit het andere voort.

En hoe zit het nu met die memen?

Naast de biologische evolutie die volgens de evolutietheorie dus is gebaseerd op variatie, selectie en replicatie, is er een tweede evolutie bijgekomen: de ontwikkeling van de cultuur. Volgens sommige wetenschappers (onder andere Richard Dawkins) gehoorzaamt deze culturele evolutie aan dezelfde wetmatigheden als die Darwin ontdekt heeft. Voor ideeën geldt volgens hen hetzelfde als voor genen: het succes ervan hangt af van de mate waarin ideeën in staat zijn kopieën van zichzelf te maken. Als een idee geen nieuwe breinen weet binnen te dringen sterft het een vroege dood.

Een succesvol idee is niet automatisch ook een goed idee. Er zijn ook slechte ideeën die goed kopiëren. Denk aan complottheorieën, of aan hardnekkige roddels, of aan een aanstekelijk deuntje. Dit zijn allemaal  ideeën ofwel culturele elementen. Richard Dawkins bedacht de term ‘meme’ (spreek uit: miem) voor al deze onderdelen van de cultuur. Sinds kort is het woord ‘meme’ en ook het Nederlandse ‘meem’ opgenomen in de meeste woordenboeken en wordt het gedefinieerd als “een samenhangend element binnen een cultuur dat kan worden doorgegeven via niet-genetisch weg. Memen kunnen deuntjes, talen of specifieke woorden zijn, maar ook bijvoorbeeld ideeën, religies, logo`s, of waarden. Memen verspreiden zich van de ene informatiedrager (bijvoorbeeld een boek of het internet) naar andere informatiedragers (bijvoorbeeld computers of onze breinen).”

Een eigen dynamiek

Terwijl sociobiologen de neiging hebben onze taal en cultuur te reduceren tot hulpmiddelen die ons vermogen tot biologische reproductie verhogen, menen de aanhangers van de mementheorie dat de ontwikkeling van cultuur een heel eigen dynamiek vertoont, volgens dezelfde regels, maar verder onafhankelijk van de biologische evolutie.

Dit is interessant, want in eerste instantie zijn we geneigd te denken dat we zelf bepalen welke ‘memen’ er in ons hoofd terechtkomen. Deze visie heeft echter enige bijstelling nodig volgens de memetici: we moeten de culturele evolutie leren bekijken vanuit het perspectief van het meem zelf. Waar de biologische evolutie uiteindelijk draait om de verspreiding van genen die ons en andere organismen enkel gebruiken als transportmiddel, gebruiken ook memen ons brein enkel om zich voort te kunnen planten.

Wij hebben hier weinig of geen controle over. Logisch, want ons bewustzijn is grotendeels een schepping van memen. Net als genen zijn memen ‘zelfzuchtig’, het enige wat ze ‘willen’ is kopieën maken van zichzelf, ongeacht of deze nuttig of juist nadelig zijn voor hun ‘gastheren’: wij mensen, maar ook onze computers, boeken en iPhones, etc.

En onze vrije wil dan?

De memetica wordt niet door iedereen op handen gedragen. Mensen zijn toch meer, zo beweren sommige critici, dan passieve doorgeefluiken van memen. De meest gehoorde kritiek aan het adres van de memetica is dat deze theorie ons berooft van onze rationaliteit en van onze vrije wil.

Die kritiek snijdt volgens mij echter geen hout. Net als de robots die op Mars zijn geland zijn we niet volledig voorgeprogrammeerd om elke mogelijke situatie het hoofd te bieden, maar zijn we uitgerust met een bepaalde mate van intelligentie zodat we zelf beslissingen kunnen nemen. Anders gezegd: we zijn vrij, niet omdat we geen aangeboren impulsen hebben, maar omdat we er zoveel hebben. Sartre zei het al: we zijn tot vrijheid veroordeeld.

En afgezien daarvan, ook al is het zo dat wij niet veel meer dan het vervoermiddel zijn van ‘onze’ genen en memen, daar hoeven wij ons niet zo veel van aan te trekken. Ik schreef het hierboven al: dat waaruit iets voortkomt bepaalt de waarde ervan helemaal niet. Bovendien hebben we iets voor op onze genen en memen. In tegenstelling tot onze genen en memen kunnen we vooruitkijken en kunnen we de consequenties van ons gedrag overzien. En zodra je de consequenties van je eigen gedrag kunt overzien, kun je keuzes maken, en kun je bepaalde dingen vermijden. Tot op zekere hoogte kunnen we onze eigen prioriteiten wel degelijk stellen en onze plannen maken.

Duizelingwekkend

Of de memetica ooit een volwassen wetenschap wordt valt moeilijk te voorspellen. Wetenschap bestaat nu eenmaal uit de poging om de eenheid van de verscheidenheid op te sporen. Maar misschien huist in deze drang tot kennis juist het probleem en vervormen we de werkelijkheid juist door al deze kennis. Misschien moeten we ons helemaal niet richten op kennis, maar de werkelijkheid domweg ervaren. En misschien is ons bewustzijn wel helemaal niet het ideale instrument om de werkelijkheid te doorgronden en worden er daardoor per definitie fouten gemaakt – in alle kennis. Als je een paar miljard hersencellen met elkaar verknoopt, kun je nu eenmaal de gekste dingen verwachten.

Een van de paradoxen van de memetica is dat – consequent doorgedacht – de memetica zelf ook een meem is. Misschien werd mijn ingeving om er een stuk over te schrijven helemaal niet door mij maar door deze meem bepaald. Ik zal het nooit weten en kan er alleen maar naar raden. Hoe dan ook werpt de mementheorie een verontrustend licht op het verschijnsel cultuur. Ze wijst er bijvoorbeeld op dat menige culturele traditie niet door ons maar door zichzelf in stand wordt gehouden.

Daar zouden we ons toch tegen moeten wapenen.

Eerder verschenen op Robin Hurkens