"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Unbelievers

Zondag, 19 april, 2020

Geschreven door: Alec Ryrie
Artikel door: Niklas Anderberg

Gelovigen en andere atheïsten

[Recensie] Ik heb het opgegeven om het woord ‘atheïsme’ te definiëren. De deskundigen hebben verschillende opvattingen en vinden meestal hun eigen definitie de beste. In deze netelige kwestie steekt het idee van een atheïst als godloochenaar met kop en schouders boven andere kandidaten uit. Omdat dit zo is, zou het vermeten zijn om deze opvatting in de wind te slaan (zie The Cambridge Companion to Atheism).

Met het begrip ‘religie’ is het nauwelijks beter gesteld. Sinds Émile Durkheim zijn dappere en enigszins langdradige definitie lanceerde, zijn tal van pogingen ondernomen om het begrip adequaat in te dammen. In sommige kringen heeft dit uitgemond in totale resignatie en dreigt het begrip zijn bestaansrecht te verliezen. ‘Religie’ is zo alomvattend geworden dat het met een, al dan niet seculiere, vacuümpomp van haar betekenis onttrokken is.

Alec Ryrie kiest, net als de bekende politiek filosoof John Gray, voor een andere oplossing: religie en atheïsme zijn geen tegenovergestelde begrippen maar twee kanten van dezelfde medaille. In werkelijkheid zijn geloof en ongeloof intiem met elkaar verbonden. Gray meent dat liberaal humanisme een monotheïstische religie is. In zijn gebruikelijke polemische stijl omschrijft hij deze ‘religie van de mens’ niet geheel zonder leedvermaak als een heilig relikwie.

Foodlog

Ryrie, die in 2017 Protestants – The Radicals Who Made the Modern World publiceerde, geeft aan dat hij bevoegd lekenpredikant in de Anglicaanse kerk is, maar desondanks een soft spot voor atheïsme heeft. In Unbelievers – An Emotional History of Doubt poneert hij dat woede en angstvalligheid de dominante gevoelens zijn van twijfelaars, goddelozen, atheïsten, of hoe je ze wilt noemen. Ze zijn boos op de kerk en alles wat daarbij hoort maar tegelijkertijd zijn ze bang dat er misschien iets van waarheid schuilt achter de machtige façades van het geloof.

Ook gelovigen worden regelmatig door wantrouwen geplaagd. Calvijn bekende dat er geen dag voorbijging zonder twijfel. Ryrie opent een heel register aan twijfelaars die gekweld worden door schrikbeelden en nachtmerries. Gelovigen van allerlei pluimage struikelen over elkaar: wederdopers, spiritualisten, socinianen, quakers en wat dies meer zij. Een groepering die schuil ging onder de tot de verbeelding sprekende naam Fifth Monarchists kreeg zelfs controle over het parlement voordat Cromwell het in 1653 liet opheffen (het zogenaamde ‘Parliament of Saints’). Een andere club noemde zich in alle ernst Muggletonians. Op een gegeven moment vergelijkt Ryrie het Engeland van de zeventiende eeuw met een dierentuin vol exotische sektes.   

Ook de leer van de predestinatie zaaide onrust bij de gelovigen. Vaak wordt gesteld dat de (al dan niet dubbele) predestinatie een kille en harteloze doctrine was die vooral bedoeld was om de gereformeerden in het gareel te houden. Maar voor veel gelovigen bood die ook  troost in bange tijden. Het najagen van goede daden en het afkopen van begane zonden bij de katholieken werd vervangen door een vertrouwen in God en de Heilige Schrift. Het oordeel van God staat vast en ‘Sola fide’ was voor de gereformeerde de enige weg naar genade en verlossing.

Dat was in ieder geval het idee. Hoe dat in de praktijk uitwerkte is maar de vraag; als Calvijn zelf geteisterd werd door twijfel, hoe zal het voor de rest van de gemeenschap dan niet geweest zijn?

Het uitgangspunt van Ryries betoog is Charles Taylors bewering dat het vóór de zeventiende eeuw geen optie was om niet gelovig te zijn. Het katholicisme was inderdaad universeel. Het bastion van alomtegenwoordig godsbesef begon met de opkomst van de Reformatie scheuren te vertonen. De onaantastbaarheid van de katholieke kerk werd als een door steenslag op de voorruit getroffen. Het religieuze landschap werd tot op het bot versplinterd en de consequenties waren nauwelijks te overzien.

De Reformatie had de sluizen opengezet voor een stortvloed aan sektarisch geloof. De corrupt geachte katholieke kerk en haar in weelde levende dienaren had kwaad bloed gezet. Omdat het ‘echte’ geloof zich in de borstkas van het individu bevindt wilde sommige niet eens bij elkaar komen om te bieden. Opeens waren alle vormen van georganiseerd geloof verdorven. Net zo goed als de katholieke kathedralen waren de protestantse kerken een bouwwerk van Beëlzebub.

Twijfel is de eeuwige metgezel van geloof. Tertullian stelde al in de tweede eeuw dat hij geloofde omdat het absurd was. Het idee om te geloven ondanks alles heeft een indrukwekkende stamboom die onder de noemer fideïsme valt. Kierkegaard is bekend om zijn sprong in het ongewisse en de vaak aangehaalde gok van Pascal houdt in dat het slimmer is om voor alle zekerheid in God te geloven dan om alles te riskeren voor eeuwige verdoemenis. Maar Pascal is geraffineerder dan dat: het geloof kan pas wortel schieten als het serieus genomen wordt. Niet door rationele overwegingen maar door innerlijk vertrouwen kan geloof tot volle bloei komen.

Voor Ryrie is fideïsme niet perse irrationeel. Het is niet onredelijk om het geloof te beschouwen als immuun voor rationele argumenten. Een geloof die redelijk is verliest haar metafysische lading en wordt gereduceerd tot een gewone opvatting of een oordeel.

Een boek dat veel betekend heeft voor Ryrie is Ethan H. Shagans The Birth of Modern Belief. De twee boeken zijn in tandem ontstaan tijdens de vele gesprekken die volgens Ryrie culmineerden bij een lunch in Vancouver. Ryrie en Shagan beschrijven hetzelfde landschap vanuit een ander perspectief; Shagan concentreert zich op geloof – in de Engelse taal tot overmaat van ramp onderverdeeld in faith en belief – en Ryrie op twijfel.

Voor Ryrie is twijfel gelijk aan vertwijfeling. Maar atheïsten zijn niet per definitie boos of angstig of in de ban van een of andere heftige emotie. Ik denk dat Ryrie de rol van onverschilligheid onderschat. Mogelijk zijn de goddelozen niet in bezit van de roemruchte ‘relikwab’ en zijn ze daarom in geloofskwesties behept met een handicap.

De meeste ongelovigen in mijn omgeving zijn gewoon niet in staat om in iets hogers te geloven. Metafysiek is geen optie maar dit laat hen min of meer koud. Naast woede of angst zijn indifferentie, gelatenheid of pure desinteresse reële alternatieven.

Unbelievers is een relatief kort boek dat vooral inzoemt op de zeventiende eeuw in Engeland. Desondanks roept het vragen op die relevant zijn voor onze seculiere tijd. Is bijvoorbeeld het humanisme verenigbaar met religie? In zijn poging tot bemiddeling is uiteindelijk hetzelfde scepticisme zichtbaar als bij Charles Taylor: religie biedt iets waartoe humanisme niet toe in staat is. Dit is het omgekeerde van het gezegde dat religie nooit een waar humanisme kan zijn. “Never the twain shall meet“?

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles