"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ongeduld

Vrijdag, 20 november, 2020

Geschreven door: Stefan Zweig
Artikel door: Tea van Lierop

Zinderende vertelling over liefde en medelijden 

[Recensie] De titel van deze recensie schiet vanzelfsprekend schromelijk tekort, want een boek van Stefan Zweig laat zich niet vatten in een ‘Einzeiler’. De Joodse auteur schreef deze roman in ballingschap, zijn geboorteland Oostenrijk had hij in 1934 verlaten en zocht zijn heil in Londen. Ongeduld speelt zich af net voor WOI, de dreiging hiervan weet hij goed over te brengen in het verhaal. Het hoofdpersonage Toni Hofmiller is als luitenant van de cavalerie gelegerd in een garnizoen aan de Oostenrijkse-Hongaarse grens. De keuze om dienst te nemen was meer praktisch dan een roeping: in het leger men was verzekerd van kost en inwoning, dat scheelde het niet welgestelde gezin Zweig een slok op een borrel. Toni heeft geen uitgesproken ideeën over het leven, dingen overkomen hem. Zo ook die ene keer dat hij een meisje ten dans vraagt dat verlamd is en vanaf dan zijn lot zal bepalen. 

De verteller is Toni zelf en we zullen hem in zijn relaas moeten geloven op zijn eerlijkheid. Het valt niet mee om het boek te lezen zonder de auteur erbij te denken, Zweig schetste later in De wereld van gisteren een wereld zoals Zweig en zijn tijdgenoten beleefden in de jaren ruim voor de eerste wereldoorlog. In deze periode lijkt het alsof de zekere tijd, die al honderden jaren bestaat, heel vanzelfsprekend is. Zweig ontleedt heel zorgvuldig hoe deze situatie ontstaan is, betrekkelijk weinig grote oorlogen zorgden voor stabiliteit en ook een zekere bezadigdheid. Klaarblijkelijk heeft deze Toni zich ook een beetje in slaap laten sussen, maar daarin komt verandering na die blunder. Het meisje in kwestie, Edith Kekesfalva, aanvaardt de volgende dag zijn excuses en Toni wordt weldra als een goede huisvriend beschouwd. Hij ontvangt kostbare geschenken van Ediths rijke vader die overigens een verborgen verleden blijkt te hebben. Dit pikante verhaal krijgt een prominente plek als raamvertelling. 

Het verhaal over het duistere verleden van Kekesfalva heeft een directe link naar het thema in het boek : medelijden. Want hierom draait alles in Zweigs roman; de vader, Toni, de arts Condor, de vriendin van Edith, allen vertonen in hun gedrag een vorm van medelijden. De dokter is een nobel mens, hij lijkt zuivere motieven te hebben. Zijn visie op de behandeling van het verlamde meisje is opmerkelijk. 

“Maar mij zult u er nooit toe krijgen dat ik het woord ‘ongeneeslijk’ uitspreek. Nooit! Ik weet dat de scherpzinnigste geest van de afgelopen eeuw, Nietzsche, deze verschrikkelijke woorden heeft genoteerd: “Van het ongeneeslijke moet men geen arts willen zijn.’ Maar dat is zo ongeveer wel de meest bedrieglijke van alle paradoxale en gevaarlijke uitspraken die hij ons heeft voorgeschoteld. Precies het omgekeerde is waar, en mijn stelling is: juist van het ongeneeslijke moet men arts willen zijn, sterker nog: alleen door zich op het zogenaamd ongeneeslijke te richten, bewijst hij dat hij arts is.” 

Ons Amsterdam

De betogen en visie van Condor zijn bijzonder interessant en vormen een tegenhanger van die van twijfelaar Toni. Hij legt uit dat er verschillende soorten medelijden bestaan en dat die niet allemaal even nobel zijn. Condor blijft een optimistisch mens en hoopt op medicijnen die nog ontdekt moeten worden. Hij heeft niets met zijn status als arts, met zijn sobere levenswijze wordt hij een personage met een aimabel karakter. Wel moet hij tactisch proberen om te gaan met de hoop op genezing van Edith, hoe zorg je ervoor dat die wordt opgegeven? Dit alles legt hij uit aan Toni en geeft de luitenant stof tot nadenken, die zelf veel zaken niet goed kan beredeneren. Op zijn pad verschijnt op een avond een vertelling uit Duizend-en-één-nacht, het gaat over een ontmoeting tussen een jongeman en een verlamde grijsaard. Met een schok van herkenning leest hij door en ontdekt dan dat die verlamde grijsaard een schurkachtige tovenaar is, dit verhaal komt hem nog een aantal keren in gedachten en lijkt een voorteken. 

“Met die flitsende kracht waarmee anders alleen in dromen beelden en gezichten worden opgeroepen en met elkaar vermengd, had ik de grijsaard uit het spookje instinctief het gezicht van Kekesfalva gegeven, en zelf was ik dat onzalige rijdier geworden, dat hij voortsleepte, aanspoorde; ja, de druk op mijn keel was zo tastbaar dat me de adem stokte.” 

Er is ruime, maar niet te veel, aandacht voor het leven van Toni als luitenant. Kameraden van het garnizoen houden hem in de gaten, het valt op dat hij zo vaak in huize Kekesfalva verschijnt. Zijn karakter belet hem de rug recht te houden en hij komt hiermee in lastig parket, zwicht hij voor de groepsdwang van zijn kameraden of blijft hij trouw aan huize Kekesfalva? De beschrijvingen van de cavalerie zijn sprekend en geven het militaristische karakter weer, de combinatie van de glamour van de mooie paarden en uniformen en de ijzeren discipline worden soms filmisch weergegeven, ook de scenes waarin alles onder dreigt te gaan zijn. 

In het informatieve nawoord van vertaalster Janneke van der Meulen wordt Zweig geciteerd:

“In feite is dit boek een hedendaagse psychologische studie, die zich in Wenen afspeelt, en ik snijd er voor het eerst bepaalde nieuwe medische problemen aan.” 

Wie De wereld van gisteren las, zal in het nawoord veel herkennen, het is een fijne opfrissing van het geheugen. Vooral in combinatie met de roman Ongeduld komen autobiograaf Zweig en romancier Zweig dicht bij elkaar en zie je de autobiografische elementen op een prachtige manier terug in het boek. Hulde aan Stefan Zweig en de vertaalster! 

Eerder verschenen op Met de neus in de boeken

Boeken van deze Auteur: