"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Voor moedertaal en vaderland

Woensdag, 23 juni, 2021

Geschreven door: Johan Vanhecke
Artikel door: Marnix Verplancke

“Hendrik Conscience was helemaal geen starre katholiek of anti-Belgische Vlaams-nationalist”

[Interview] Bij lange niet, schrijft Johan Vanhecke in zijn biografie van Hendrik Conscience, waarin hij de schrijver neerzet als een sociaal bewogen man die overeind probeerde te blijven op de politieke golven van zijn tijd.

Hij is de schrijver van Voor moedertaal en vaderland. En daarmee heeft hij een primeur te pakken. In het verleden werden al een paar pogingen ondernomen, maar niemand haalde de eindmeet, onder meer omdat de schrijver veertien jaar voor zijn dood zijn hele archief in brand stak. Niet echt handig voor de biograaf die in zijn voetsporen wil lopen natuurlijk.

Hendrik Conscience werd in 1812 Antwerpen geboren als de ziekelijke zoon van een analfabete moeder en een mislukte soldaat uit het leger van Napoleon die handelaar in oud-ijzer was geworden. Hij ontmantelde versleten schepen en verlapte de onderdelen. Daarnaast ontpopte hij zich als een kleine vastgoedtycoon die oude huizen opkocht, afbrak en verving door arbeidershuisjes die hij kon verhuren. Hendrik bleek van jongs af aan een voorliefde te hebben voor de literatuur. Hij pleegde af en toe een gedichtje en werd een gewaardeerd verteller wiens leven een nieuwe wending nam na de onafhankelijkheid van België. Vijf jaar lang diende hij in het kersverse Belgische leger, waar hij niet alleen een fervent Belgicist, maar ook een al even fervent Vlaming werd, een gevoel dat eens terug thuis alleen maar groter werd. Het nieuwe koninkrijk voerde immers over het hele grondgebied het Frans in als administratieve taal. Sommigen werden veroordeeld zonder ooit te weten wat hen ten laste werd gelegd, door een rechter die ze niet eens verstonden. Anderen wisten niet hoe ze hun pasgeboren baby moesten laten inschrijven op het gemeentehuis. België was een tweetalig land en de Belgische overheid moest daarom ook twee talen gebruiken, meende Conscience samen met heel veel gelijkgezinden.

Ook in wat hij schreef kwam eenzelfde bezorgdheid naar voor, in zijn Leeuw natuurlijk, maar ook in een aantal van de overige meer dan zestig romans, naast verhalen, gedichten en liedteksten die hij op papier zette. Wou de Vlaming naast de Franstaligen kunnen staan, was zijn overtuiging, dan moest hij in het Vlaams boeken kunnen lezen, en daar zou hij wel voor zorgen.

Ons Amsterdam

“Ach, het is een beetje een versleten cliché natuurlijk, dat van dat volk leren lezen,” antwoordt Vanhecke op onze wat lacherig gestelde vraag of dat niet wat overdreven is. ”Uiteraard heeft hij de mensen niet persoonlijk leren lezen. Die slogan hebben ze trouwens pas op het einde van zijn leven bedacht, in 1883, om onder zijn standbeeld te zetten. Toen hij in 1836 begon te schrijven waren er geen Vlaamse romans. Er was alleen de poëzie van de rederijkers. Die werd meestal wel gedrukt, maar ze had slechts een klein publiek. Er waren in Consciences tijd ook nauwelijks uitgeverijen. Je diende op boeken in te tekenen en pas als er voldoende intekenaars waren, werden ze ook gedrukt. We kunnen echter niet ontkennen dat er onder invloed van Conscience een hele golf Vlaamse boeken is ontstaan. En met die boeken kwamen ook de echte uitgevers die boekhandels konden bevoorraden. Je zou zelfs van een heuse concurrentiestrijd kunnen spreken. Auteurs als Domien Sleeckx en August Snieders werden door de publicaties van Conscience aangezet om zelf ook meer te gaan schrijven. Er werd over die mensen gesproken en zo werd de appetijt om te leren lezen aangewakkerd. En mensen lazen ook echt meer. Zijn eerste romans werden op 500 exemplaren gedrukt, terwijl De boerenkrijg in 1853 een eerste druk van 6000 kende. Mensen keken echt uit naar een nieuw boek van Conscience, ook degenen die niet konden lezen, want iedereen kende wel iemand die het wel kon, en die las dan voor.”

Hij begon als Franstalige dichter. Waarom werd hij al heel vlug een Vlaamse romancier?

Vanhecke: “We weten daar in feite niet veel over. Wat ik denk is dat zijn goede vriend Jan de Laet hem daartoe overtuigd heeft. Die maakte dezelfde overgang. Als je in die tijd iets gepubliceerd wou krijgen, moest je in het Frans schrijven. Er ontstonden wel initiatieven om ook Vlaamse poëzie een podium te geven, zoals in de rederijkerskamer De Olyftak bijvoorbeeld. Ook werd er vaak poëzie voorgelezen op café, en de cafégangers waren natuurlijk Vlaams. Dat Conscience overschakelde op het Nederlands om In ’t wonderjaer (1566) te schrijven, zijn eerste boek, had wellicht veel te maken met de bron die hij daarvoor gebruikte, Lodovico Guicciardini’s Beschrijving der Nederlanden, dat hij in Nederlandse vertaling las. Maar hij was perfect tweetalig, en hij bleef in die twee talen denken. In aantekeningen wisselde hij soms die twee talen af en tref je een Franse zin aan tussen twee Nederlandse. Ook Conscience las trouwens voor op café en hij merkte dat zijn Nederlandstalige teksten veel succes hadden, dus stapte hij bijna automatisch over op die taal.”

En waarom dan een roman, en geen poëzie?

Vanhecke: “Ik denk dat hij snel doorhad dat een roman hem beter lag dan poëzie, want laten we eerlijk zijn, grootse poëzie schreef hij niet.”

Was zijn hang naar de volkstaal niet typisch voor het tijdperk van de romantiek waarin hij leefde?

Vanhecke: “Typisch voor de romantiek was dat men via de literatuur op zoek ging naar de historische wortels van het heden. Conscience wou met zijn

Hoe stond hij trouwens tegenover de orangisten die België terug bij Nederland wilden?

Vanhecke: “Ik weet niet of het nu nog zo is, maar heel lang stond er op Wikipedia te lezen dat België onafhankelijk werd in 1839. Daar moeten wij heel hard om lachen, maar dat is wel de visie van de Nederlanders. Pas in 1839 is er een akkoord gekomen tussen Nederland en het nieuwe België over de verdeling van het grondgebied. De Nederlanders wilden tot een akkoord komen op basis van ‘de XXIV artikelen’ waarin stond dat een deel van Limburg en Luxemburg Nederlands zou worden, waar België zich tegen verzette. Conscience heeft vijf jaar in het Belgisch leger gediend en hij heeft daarbij stevig slag geleverd met de Nederlanders. Die 24 artikelen waren voor hem heiligschennis. Toen ze door de Belgische regering toch aanvaard werden vond hij dat verraad. Met orangisten had hij dus echt niets.”

En toch streefde hij naar een eengemaakt spelling, waarbij men in Nederland en Vlaanderen dezelfde taal zou schrijven.

Vanhecke: “Vooral het Vlaamse episcopaat was daar sterk tegen gekant. Het was immers niet de bedoeling dat de Vlaamse katholieken opeens Nederlandse protestantse bijbels zouden gaan lezen. Conscience wou zo sterk mogelijk bij het Nederlandse Nederlands aansluiten en toen in 1844 de Commissiespelling werd aanvaard in België, schreef hij zijn Sleutel der gezuiverde spelling waarin alle regels netjes op een rij werden gezet.”

Maar het was hem toch om meer te doen? Hij wou toch ook dat de overheid de Vlaamse taal zou hanteren?

Vanhecke: “Natuurlijk. Sommige politici droomden ervan over een tijdspanne van een paar generaties het land helemaal Franstalig te maken. Conscience zag de sociale gevolgen van dat beleid. Conscience was niet geïnteresseerd in partijpolitiek. Het kon hem niet schelen of je liberaal was of katholiek, zolang je maar Vlaamsgezind was en je wou inzetten voor de ontvoogding van het Vlaamse volk. De overheid moest de taal van het volk spreken, vond hij. Wanneer zij enkel Franstalig was, discrimineerde zij de Vlamingen omdat die geen mogelijkheden hadden om het ergens te brengen in de administratie.”

Vanaf zijn eerste boek werd Conscience financieel gesteund door koning Leopold. Hij maakte hem zelfs leraar Nederlands van zijn kinderen. Tot die lessen effectief door moesten gaan en het opeens niet meer nodig bleek dat ze die taal zouden leren. Hoe oprecht was Leopold in deze?

Vanhecke: “Ik denk dat hij dit echt wel meende, al is het moeilijk om dat hard te maken aangezien er over die periode heel weinig in het koninklijk archief zit. Conscience was bevriend met een aantal mensen die goed aangeschreven stonden aan het Hof, zoals Gustaaf Wappers bijvoorbeeld. Zij zorgden ervoor dat hij na de publicatie van zijn eerste roman op audiëntie mocht gaan bij Leopold, die er vervolgens voor zorgde dat hij een subsidie kreeg van zijn persoonlijke civiele lijst. Consciences verheerlijking van het Belgische verleden paste perfect in zijn politiek. Na zijn derde boek stopten de subsidies van de koning. Hij kreeg op voorspraak van Leopold van de regering nog wel geld om de Geschiedenis van België te schrijven en hij kreeg ridderordes en zelfs een ring, maar dat was vooral omwille van zijn promotie van België in het buitenland, door middel van de vertalingen van zijn boeken. Zijn benoeming tot leraar van de prinsen was volgens mij wel degelijk ernstig bedoeld. Ik denk dat de koning werkelijk wilde dat zijn kinderen Nederlands leerden. Premier Charles Rogier wilde dat echter niet. Hij volgde Conscience al van heel vroeg en verzette zich daar hevig tegen, net als de Franstalige pers trouwens. In Vlaanderen gebeurde toen hetzelfde vanuit liberale hoek. Er bestonden op dat moment twee scheldblaadjes in Antwerpen, De Roskam van het kamp Conscience en De Schrobber van de liberalen, die elkaar jarenlang belachelijk maakten. Uiteindelijk waren er dus zoveel mensen tegen Conscience als leraar van de prinsen dat het niet doorging.”

Bezorgde die rivaliteit Conscience uiteindelijk de naam een conservatieve katholiek te zijn?

Vanhecke: “Het is een stempel dat hij zijn hele leven heeft meegedragen inderdaad, maar dat komt vooral door zijn herwerking van Het wonderjaer (1566) op vraag van kanunnik Van Hemel. Het zou herdrukt worden voor de gevangenisbibliotheken en het was niet de bedoeling dat de gevangenen hevige liefdesgeschiedenissen voorgeschoteld zouden krijgen. Jan Frans Willems had zijn hertaling van Reinaert de Vos omwille van katholieke druk eerder ook aangepast, maar daar kraaide geen haantje naar hoewel Willems een vooraanstaand liberaal was. Maar Conscience koos geen kamp en kreeg wel verwijten naar het hoofd. Bij het verschijnen van zijn honderdste boekdeel, een paar jaar voor zijn dood werd er een groot feest georganiseerd. Een aantal Nederlanders wilden daar toen niet aan meewerken omdat Conscience een ultramontaan zou zijn. En dat terwijl hij veel liberaler was dan sommige liberalen. De personages in zijn romans gaan zelden ter kerke. In De burgers van Darlingen komen er twee huwelijken voor, maar dat zijn burgerlijke en geen kerkelijke. Voor die tijd was dat op zijn minst opmerkelijk. Zijn eigen dochter heeft haar man verlaten en is terug bij haar ouders gaan wonen. Ook dat was voor katholieken ondenkbaar.”

In 1857 werd hij arrondissementscommissaris in Kortrijk, een job die hij kreeg op katholieke voorspraak. Dat zegt toch ook iets?

Vanhecke: “Niet echt, want eens daar koos hij meteen de kant van de liberalen die zich verzetten tegen de kinderarbeid en streefden naar vrouwenemancipatie. Hij haalde zijn oudste zoon toen ook uit het katholiek onderwijs en stuurde hem naar het Gentse Athenaeum. Op veel katholieke scholen mocht Conscience trouwens niet gelezen worden, behalve dan in eenbloemlezing die door kanunnik David was samengesteld. Soms begon zelfs zijn uitgever te protesteren. Kinderen die niet wisten wie hun vader was, dat kon toch niet.”

Een van de kritieken die hij later kreeg was toch dat hij de problemen wel beschreef, maar de oorzaken niet wou aanpakken?

Vanhecke: “Bert Brouwers valt daarover in zijn boek Literatuur en revolutie. Conscience was inderdaad geen marxist. In Bavo en Lieveken houdt hij een pleidooi voor onderwijs voor vrouwen. Onderwijs was belangrijk om hogerop te geraken in de maatschappij. Er werd met het boek gelachen omdat zijn mannelijke hoofdfiguur Bavo het van kinderarbeider tot fabrieksdirecteur schopt. Men vond dat niet realistisch, maar het was misschien eerder als literaire utopie bedoeld, én het was gebaseerd op sociale theorieën. In zijn Kortrijkse periode schreef hij vaak dergelijke boeken met een sociale boodschap. Hetzelfde zie je in De burgers van Darlingen, een satirische kijk op de kleinburgerlijke idealen van geld en standing. Hij beschrijft erin een burgerman die wil dat zijn ene dochter in het klooster gaat en dat zijn andere met een rijkaard trouwt om het familiefortuin te vergroten. Alleen wil die dochter niet in het klooster, wordt ze verliefd op een ingenieur die ooit nog bij George Stephenson heeft gewerkt, de uitvinder van de trein. Hij wordt een succesvol industrieel en uiteindelijk ook veel welgestelder dan die ouderwetse rijkaard. Conscience ging in tegen de standenmaatschappij, omarmde de nieuwe ontdekkingen in de geneeskunde, waarschuwde voor de gevolgen van de alcohol en pleitte tegen de doodstraf. Hij was voor de vooruitgang, maar een socialist was hij niet.”

Ook al weten de meeste mensen weinig over Conscience, toch heeft iedereen wel een mening over hem. Waarom is hij zo’n controversiële figuur geworden?

Vanhecke: “Dat is inderdaad een cruciale vraag en de reden waarom mijn biografie stopt bij zijn dood. Met hetgeen hem daarna allemaal ten goede en ten kwade is toegeschreven en met degenen die hem hebben opgeëist als een van hen, had de man niets te maken. Zijn nachleben is zeer interessant, maar bijzonder complex. Tot 1912 was er niets aan de hand, maar van dan af werd De Leeuw van Vlaanderen een icoon voor het anti-Belgisch Vlaams-nationalisme. Antoon Jacob, een van de grootste activisten tijdens WO I en lid van de Raad van Vlaanderen, wou hem toen recupereren. Hij bracht veel informatie bijeen, waarvan een deel in 1914 door de Academie werd gepubliceerd. Na de oorlog viel dat stil omdat hij te verbrand was. En die brandgeur is ook altijd rond Conscience blijven hangen. Soms lijkt het alsof men het succes van het Vlaams Blok verwijt aan Conscience en De Leeuw van Vlaenderen. Conscience heeft zijn rol gespeeld in de Vlaamse beweging van de 19de eeuw, maar hij heeft ook de basis gelegd voor de Vlaamse literatuur. Een deel van zijn werk kan best concurreren met wat in zijn tijd in Engeland en Frankrijk werd geschreven. Hij is trouwens de enige Vlaamse schrijver van wie het volledige werk in het Duits en het Frans werd vertaald. Met een beetje eindredactie is een deel van zijn werk trouwens nog steeds leesbaar. Maar blijkbaar durft niemand hem nog uitgeven.”

Johan Vanhecke studeerde Germaanse filologie aan de UAntwerpen en promoveerde in 2014 aan de KU Leuven op een proefschrift over Johan Daisne. Hij is hoofdarchivaris van het Letterenhuis en redacteur van de literaire tijdschriften Zacht Lawijd en Zuurvrij en schreef boeken over Hubert Lampo (1993), Hugo Verriest (1997), Tolkien (2005) en de biografie van Johan Daisne (2014).

Het hoofd werd op de tafel gezet, zijn studie over de Halewijnballade, werd in 2001 bekroond met de Provinciale Prijs voor Geschiedenis en Volkskunde.

Eerder verschenen op Knack