"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Aan de vrouw

Vrijdag, 31 januari, 2020

Geschreven door: Joris-Karl Huysmans
Artikel door: Arnold Heumakers

In deze klassieker zijn meisjes ‘aanbiddelijke vaten vers vlees’

Meisjes zijn ‘aanbiddelijke vaten vers vlees’ in Joris-Karl Huysmans’ net vertaalde klassieker Aan de vrouw. Geen wonder dat Houellebecq er een liefhebber van is.

[Recensie] Joris-Karl Huysmans (1848-1907) bewonderde Degas. In diens vrouwelijke naakten bespeurde hij “een aandachtige wreedheid, een geduldige haat”, aldus een essay in de door Piet Meeuse als Voorkeuren vertaalde bundel Certains (1889). Degas beeldde vrouwen niet uit als verheven idolen, maar “in de vernederende pose van de lichaamsverzorging”, bijvoorbeeld terwijl ze zich wasten in een tobbe. Zo werd iedere vrouw bij hem “een schepsel met een alledaags postuur en plompe trekken die gedachten aan seksuele onthouding oproepen en afschuw inboezemen”. Het blijven merkwaardige complimenten. Huysmans lijkt zijn eigen misogynie op Degas te projecteren, al dan niet terecht, want wat hij hier de ander toeschrijft, slaat allereerst op zijn eigen werk.

Een goed voorbeeld is Huysmans’ derde roman En ménage (1881), onlangs voortreffelijk vertaald als Aan de vrouw door Martin de Haan en Rokus Hofstede. Aan ‘aandachtige wreedheid’ en ‘geduldige haat’ geen gebrek in dit bijna plotloze verhaal over de jonge schrijver André, diens schilderende vriend Cyprien en hun tragikomische worsteling met de vrouw. Meisjes zijn in hun ogen “die aanbiddelijke vaten vers vlees waarin de overgegoten ondeugden van de moeders zich verjongen”. Het ‘Eeuwig Vrouwelijke’ blijkt erop neer te komen dat de vrouw het “natuurlijk” vindt om van haar man of vader “zo veel geld af te troggelen als ze maar pakken kan”. Nee, het is geen toeval dat André en Cyprien zich als kunstenaars tegen de “kanker van de romantiek” keren en een “moderne”, vooral op straat te vinden schoonheid à la Baudelaire prefereren.

Toch lukt het hen niet om zich helemaal aan de ‘romantiek’ te onttrekken, zij het dan een danig gedevalueerde romantiek. Bij André neemt deze de vorm aan van de ‘onderrokkencrisis’, die hem treft nadat hij zijn jonge vrouw Berthe op overspel heeft betrapt en hij, ontmoedigd door haar bedrog, weer op zichzelf is gaan wonen. In de crisis manifesteert zich “de doffe opstandigheid van de natuur, die zich verzette tegen zijn kluizenaarsbestaan” – dezelfde natuur die het ‘artificiële’ experiment van Des Esseintes, de hoofdpersoon van Huysmans’ bekendste roman À rebours (1884), ofwel Tegen de keer in de vertaling van Jan Siebelink, deed mislukken. Niets helpt ertegen, al bieden seksuele uitspattingen tijdelijk enig soelaas. Maar het eigenlijke verlangen naar ‘tederheid’ blijft onbevredigd. De tederheid wordt hooguit op ironische wijze genaderd, wanneer Andrés ex-vriendin Jeanne (met wie hij opnieuw betrekkingen heeft aangeknoopt) als intieme geste op zijn voorhoofd twee mee-eters uitdrukt.

Boekenkrant

Eetlust en kookkunst

Het eind van het liedje is, dat André zijn trouweloze Berthe weer in genade aanneemt, terwijl Cyprien tot rust komt bij de dikke, lelijke maar hartelijke en tolerante Mélie, die hem ten minste een comfortabel leven garandeert. Over hen lezen we: “Ze stemden hun gebreken zodanig op elkaar af dat ze in elkaar pasten zonder te botsen”.

Voor lust of kunst (behalve eetlust en kookkunst) is hierna geen plaats meer in het leven van de beide pantoffelhelden. De roman eindigt met een totale capitulatie, zonder eer of glans, en herinnert daarin aan het werk van Flaubert. De ontgoochelende ‘middelmatigheid’ van André en Cyprien lijkt afkomstig uit L’éducation sentimentale, het vruchteloze overspel van Berthe (die in de liefde maar niet de passie kan vinden die zij uit de boeken kent) aan Madame Bovary. Het is, kortom, een en al ‘druilerigheid’, zoals de vertalers in hun nawoord schrijven. Wat de zaak redt, en niet zo’n beetje ook, is de zwarte humor die Huysmans met gulle hand in het rond strooit. Niet voor niets nam de surrealistische voorman André Breton een fragment uit Aan de vrouw op in zijn Anthologie de l’humour noir.

Met sardonisch plezier laat Huysmans zijn personages ten onder gaan aan hun eigen slapheid en gebrek aan ambitie. En dat maakt duidelijk dat de onmiskenbare misogynie (die weifelmoedige feministes beslist een hart onder de riem kan steken) deel uitmaakt van een misantropie, die ook de man niet spaart. Zie bijvoorbeeld een detail als dat over de rug van Berthe’s oerburgerlijke voogd, meneer Désableau, “die door twee roze bretels in de vorm van een andreaskruis werd gevierendeeld”.

Ironie in het kwadraat

Dat zoveel even sombere als geestige lamlendigheid in de smaak zou vallen bij Michel Houellebecq, hoeft niemand te verbazen. In zijn roman Soumission (2015), door Martin de Haan vertaald als Onderworpen, is hoofdpersoon François een Huysmans-specialist. Aan de vrouw beschouwt hij als “een van Huysmans’ beste romans” en “absoluut een meesterwerk”. Volgens hem is “het warme geluk van oude paren” nog nooit “met zo’n tederheid” verwoord. Let wel: André en Cyprien zijn nog altijd dertigers wanneer zij definitief de handdoek in de ring gooien. Dit ‘warme geluk’ moet met een ironisch korreltje zout worden genomen. Houellebecqs François droomt intussen dankzij Huysmans van de ‘stoofpotjesvrouw’, de echtgenote die nog helemaal zelf haar eten bereidt. Tegenwoordig een onbereikbaar ideaal, aangezien we nu leven in de tijd van het ‘voorverpakte voedsel’; dus van een ‘liefdevolle, voedende relatie’ kan helaas geen sprake meer zijn. Houellebecq verheft de ironie van Huysmans in het kwadraat. En laat zijn François tenslotte de uitweg vinden in een – al even ironische – bekering tot de islam.

Ook bij Huysmans (die stiekem heel wat van zichzelf in Aan de vrouw had gestopt) draaide het een paar romans later uit op een bekering – niet tot de islam maar tot het katholicisme. Jammer genoeg ging dat bij hem, anders dan bij Houellebecq, ten koste van de ironie en van de zwarte humor die tezamen de lectuur van dit door en door pessimistische boek tot zo’n onontkoombaar dubbelzinnig genoegen maken.

Eerder verschenen in NRC-Handelsblad en op Arnold Heumakers