"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Aan mijn vrouw

Dinsdag, 11 april, 2006

Geschreven door: Aat Ceelen
Artikel door: Juliette van Wersch

Absurdistische rapsodie van Aat Ceelen

De opening van Aat Ceelens novelle Aan mijn vrouw is veelbelovend. ‘Het was het middaguur. Het is gevaarlijk om een vrouw op het middaguur aan te kijken, de nimf verandert in een slang of een klauwachtig wezen, of in de dood zelf. Het was het middaguur en haar mond stond open.’ Zie daar het vreemde begin van een verhaal over een man die ruzie met zijn vrouw krijgt omdat hij zijn ergernis over haar openstaande mond nogal beledigend uit: ‘Je mond. Staat open. Schijtlijk.’ Wat volgt is een bizarre tocht in de hersenspinsels van een tragikomische man met de naam Broer.

We volgen Broer die, na wat klappen van zijn vrouw, het huis met bonkend hoofd, brandend oor en pijnlijk oog verlaat. Om tot rust te komen gaat hij naar het cafetaria van ‘Arie en nog wat’, die door Broer volhardend Ali wordt genoemd omdat hij hem op een Turk vindt lijken. Terwijl hij zich tegenover Ali beklaagt dat hij lelijk is geweest tegen zijn vrouw, bedenkt hij een manier om het goed te maken: hij gaat een sonnettenkrans schrijven met de titel ‘Aan mijn vrouw’. Maar meer dan dat komt er de rest van de dag niet op papier. Meanderend tussen gedachten over wat er dan in dat gedicht moet komen te staan, en gedachten en herinneringen die opkomen bij de dingen die hij om zich heen opmerkt, drinkt Broer koffie na koffie en kletst Ali de oren van het hoofd. Deze zeer nuchtere patatboer, die afgeschilderd wordt als een halve Neanderthaler, is een mooi tegenwicht van de kleine, gedrongen, brildragende, zenuwzwakke, werkloze maar fantasierijke Broer. Dit verschil is treffend uitgewerkt in de dialogen:

‘“Aan mijn vrouw…”

[…]

Kookboeken Nieuws

“… is dat alles?”

“Luister Ali, ik ben geen echte dichter, hè, ik ben een zondagsdichter.”

“Een prutser dus,”zei Ali.

“Poëzie schrijven is heel iets anders dan frikadellen stapelen, Ali,” zei Broer.’

Broer heeft een grote bek, maar is in de relatie met zijn vrouw, een zangeres, weerloos. Hij heeft zich ooit overgegeven aan haar lichaam en aan haar stem, maar nu hij haar wil bezingen in een sonnettenkrans, slaagt hij daar niet in, zoals hij nergens ooit in slaagt. Hij zakt weg in herinneringen en toont met al zijn vertelsels hoe eenzaam hij eigenlijk is. Hoe hij zich maar niet aan de maatschappij kan aanpassen en in zijn eigen wereld leeft, die beheerst lijkt door het existentialisme en de dood.

In Aan mijn vrouw overschrijdt Ceelen steeds de grenzen van realiteit en de fantasie en daarmee komt de novelle over als een absurdistisch schouwspel. Dat is ook niet zo vreemd gezien de theaterervaring van Ceelen als acteur en regisseur (o.a. bij het gezelschap Alex d’Électrique). Sommige passages waarin hij Broer laat vertellen zijn droomachtig, zoals de herinnering aan een slijterijbezoek. Bedwelmd door de wijn en luisterend naar de operettemuziek die de slijter zo graag draait, slaat zijn fantasie op hol en ziet hij carnavaleske toestanden voor zich. Ook de mythische verwijzingen zoals naar de operette Orpheus in der Unterwelt en de druiven die aan het plafond hangen van de drankwinkel, waar hij eigenlijk niet naar binnen mag omdat hij met zijn zenuwzwakte niet mag drinken – een tantaluskwelling -, geven het een theatraal tintje. Ten slotte blijft Broer die hele dag in het cafetaria: eenheid van tijd en plaats.

Door het benadrukken en uitvergroten van dingen die Broer opvallen of die hem bezighouden wordt de beperktheid van Broers wereld getoond. De open mond van zijn vrouw, het hoerenweer, de sonnettenkrans die niet wil vlotten, de vele kopjes koffie. Ze komen steeds terug en in plaats van een ergernis op te roepen, worden ze door de herhaling kracht bij gezet. Met veel humor en in krachtige, beeldende en spitsvondige taal weet Ceelen de gebeurtenissen in de verhalen van Broer tot een hele belevenis te maken, zonder dat we deze letterlijk kunnen nemen. In onbruik geraakte woorden als ‘kwant’, ‘zeperd’ en ‘foef’, in combinatie met nieuwe woorden als ‘terugokeejen’ en spreektaal als ‘wizziknie’, ‘hebbie’, ‘zeggie’ en ‘hempie’ maken de tekst levendig en origineel. Ja, het is theatraal, overdreven, snel, soms kakofonisch en je moet even bijkomen na het lezen van dit boek. Maar de belofte van de opening wordt ingelost. Ik heb zelden zo gelachen.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Door de liefde toegetakeld

Aan mijn vrouw

Aan mijn vrouw