"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Aarduitwrijvingen

Dinsdag, 26 oktober, 2021

Geschreven door: Charlotte Van den Broeck
Artikel door: Dietske Geerlings

“Ze ligt in het landschap / het landschap verschuilt zich in haar

[Recensie] Landschap en lichaam vloeien in elkaar over in de nieuwe dichtbundel Aarduitwrijvingen van Charlotte Van den Broeck. De titel is, volgens een briefwisseling tussen Van den Broeck en filmmaker en fotograaf Jana Coorevits, afkomstig van kunstenaar Herman de Vries, die vrienden handenvol aarde liet meenemen uit verschillende delen van de wereld en die uitwreef op het doek. Iets vergelijkbaars doet Charlotte Van den Broeck met de aarde en het lichaam, maar dan in taal. Landschappen en lichamen worden over elkaar uitgerold in klanken en metaforen, waaruit door ‘wrijving’ prachtige poëzie ontstaat.

De wrijving vindt allereerst plaats doordat de auteur begrippen die typisch voor landschappen zijn, in dezelfde strofe of zelfs regel verbindt met onderdelen van het lichaam, zoals in het laatste deel van het gedicht ‘migraine’:

“als het komt vasthouden aan de ribben
keelklanken houtkrullen sedimenten
gal de bonze-bons de dreun
die het vel van de hemel scheurt eruit gulpt
een mengkleur een verdoving en roze breekt de rots van ijzerzout
en koper en purper zingt de tik
in het kwarts me in slaap”

Het zijn niet alleen de beelden van ijzer, koper, rots en kwarts die de migraine oproepen, maar ook de harde ‘k’-klanken van ‘keelklanken’, ‘koper’ en ‘kwarts’ en niet te vergeten de veelheid van klinkers. In dit gedicht is het alsof het landschap uit het hoofd puilt. Andersom zijn er ook gedichten waarin het landschap voorgesteld wordt als lichaam, zoals ‘in een vouw’, waarin gesproken wordt van de “halsaanzet van de heuvel” en “de knik in de taille van de slapende zandreuzin”. Een leugen kan in haar poëzie door de aardscheuren opwaarts glashard rinkelen en oscilleren. De metaforen en klanken die Van den Broeck gebruikt, zorgen ervoor dat al je zintuigen geprikkeld worden, alsof je tijdens het lezen de zandkorrels en glasscherven in je mond voelt.

Hereditas Nexus

Niet alleen door de combinatie van landschap en lichaam ontstaat wrijving, maar ook doordat Van den Broeck vaste vormen zoals “gesteente” laat vloeien. Zo kan er bloed sijpelen uit de ingewanden van een steen. Het is alsof in de gedichten een onderzoeker de veranderende landschappen en lichamen, die over elkaar heen schuiven, observeert en registreert. Vaak gaat het daarbij om vrouwenlichamen, die vervormen of geschonden worden, maar soms ook de natuur die te lijden heeft onder ons afval, zoals in het volgende fragment, waarin vrouwenlichaam en koraalrif subtiel in elkaar overvloeien:

“verstrikt raakt waterschildpad
met zijn achterpoot in een tamponkoordje tot het einde
van zijn dagen trekt hij zich als een veroordeeld misdadiger
voort aan zijn absorberende ketting, aan wal
verliest een vrouw opnieuw bloed beneden in het rif
knevelen rafels bouwgaas het koraalskelet bleek trekt het
roodachtig koper
uit haar vertakkingen weg”

In de voorstudie voor deze bundel is Charlotte Van den Broeck in nauwe dialoog geweest met audiovisueel kunstenaar Jana Coorevits, die foto’s van landschappen maakte in Death Valley (Californië), waarbij er ook associaties zijn tussen het gekwetste landschap en het gekwetste lichaam. In Aarduitwrijvingen is dit zeker een belangrijk thema. In verschillende gedichten onderzoekt Van den Broeck hoe er naar het vrouwenlichaam wordt gekeken. Op een bijzondere manier doet zij dat in het gedicht ‘Aphrodite van Knidos (360 v.C.)’, waarin zij laat zien dat diverse mannen buiten zinnen raakten van dit prachtige beeld, terwijl de kunstenaar Praxiteles niet zomaar een naakte vrouw had gemaakt, maar “tegenover een lijf dat geurt en baart en bloedt” in feite “een zuiver witte steen” stelde. De vrouw houdt haar hand als een schelp gevouwen voor haar geslachtsdeel, maar ondertussen wordt de aandacht verlegd naar “twee geseksualiseerde borsten”. De dichteres laat zien dat het bijna onmogelijk is om naar deze vrouw te kijken zonder dat je achtervolgd wordt de kwade vloek van “het geniepig pleziertje / van een gluurder”. Het is alsof zelfs het harde, zuivere steen waaruit de vrouw gehouwen is, geen veiligheid biedt voor de lust van de toeschouwer.

Deze kwetsuur komt ook terug in het lange gedicht ‘Aan de parkvijver’ waarin de lezer getuige is van de uitvoerige balts tussen twee roodwangschildpadden. Bijzonder sensueel en tot in de details worden veranderingen in de lichamen van de twee schildpadden beschreven, en terwijl je weet dat het “gewoon maar” de natuur is, kun je je niet aan de indruk onttrekken dat de vrouwtjesschildpad aangerand wordt door het mannetje: “in haar laatste verweer krimpt zij / om geen opening te maken om zich in zichzelf / te verbergen.”

De gedichten zijn misschien wel op hun mooist als Van den Broeck ze zelf voordraagt, want zij is behalve een virtuoze dichteres, ook een uitstekend performer. Als je haar een paar keer hebt gehoord, hoor je haar stem vanzelf ook in je hoofd bij het lezen. Met deze bundel laat Charlotte Van den Broeck de lezer mee huiveren en sidderen met de lichamen en landschappen die zij beschrijft. Haar poëzie is een verleidelijke vrucht en “de vrucht / lipbloemig, warmbloedig zingt / zichzelf in bevingen open”.

Eerder verschenen op Tzum