"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Alle dagen feest

Zondag, 6 november, 2011

Geschreven door: Remco Campert
Artikel door: Daan Stoffelsen

Alledaagse wonderen

Nederland Leest Het leven is verrukkulluk, ik lees Alle dagen feest (1974). Geen roman maar een verhalenbundel, zijn tweede, namelijk Alle dagen feest (1955) aangevuld met twee verhalen uit zijn debuutbundel Eendjes voeren (1953) en een verhaal uit de bloemlezing (samengesteld door Simon Carmiggelt) Hard gelach (1952). Het korte verhaal is een vorm die Remco Campert, gezien de dominantie in zijn bibliografie, beter lijkt te liggen dan het langere werk. Maar Alle dagen feest begint met een valse start. Tongue-in-cheeck, slapstick, sleutelscènes, dat kan leuk zijn, maar als het elke tweede alinea moet dan vergaat mij het lachen snel. ‘Hij kocht een ochtendblad en las de koppen: een vliegtuigongeluk, twee filmsterren, drie verkrachtingen en vier moorden.’ Even verder: ‘Ze verlieten het gebouw door een raam, omdat in de draaideur zes bebrilde vrouwen uit India vastgekneld zaten.’ Maar zo opgelegd hilarisch blijft het niet: Campert weet in deze veertien verhalen vaker wel dan niet raak te schrijven, met zijn observaties, zijn mild-ironische wendingen en zijn afkeer van sentimentaliteit.

De wending en het alledaagse
Die wendingen in het verhaal, daar moet het over gaan, want ze maken duidelijk wat deze verhalenbundel minder makkelijk verteerbaar en tegelijk uiterst leesbaar maakt. Alfred Hast, de hoofdpersoon van het titelverhaal en een tweetal andere, is dichter, net als menig ander hoofdpersoon in dit boek. Net als Campert zelf dus, en ongetwijfeld moeten we in de personages die Hast omringen allerlei bekenden herkennen. Dat deel van de lol ontgaat de lezer vijftig jaar na dato, maar de clichés van het tijdperk – romantiek, vrije liefde, Parijs als dé stad, het kunstenaarschap van dichters – zijn herkenbaar. En met die clichés rekent Campert op besliste maar weinig schreeuwerige manier af. Als een oudere man een jongen verleidt met hem mee te rijden naar Parijs, twijfelt hij lang, maar dan:

‘“Nee,” zei Louis. Hij stak een sigaret op. Hij voelde hoe een grote behaaglijkheid zich in hem nestelde. Waarom niet? dacht hij.
Een oude vrouw, in haar hand een boodschappentas waaruit een lege melkfles zijn hals stak, weifelde met oversteken, in de war gebracht door de brommende motor van de nog steeds stilstaande auto.
“Maar dan moeten we even langs mijn kamer om wat dingen te halen, pyjama en zo,” zei Louis. De man glimlachte. De auto reed weg. De oude vrouw sprong mopperend terug op het trottoir.’

Pyjama en zo: de alledaagsheid neemt het altijd over. De christelijke criticus die Alfred Hast en zijn mededichters eens de waarheid zeggen wil, verlaat Hasts huis met een meisje, voor bepaald onchristelijke daden. Het lukt niet. ‘Hij bewoog zijn hand naar de nachtschel van het kleine goedkope hotel. Hun werd niet opengedaan.’ De alledaagsheid van de jaren vijftig heeft soms zelfs iets uitgesproken truttigs. Wie weifelt er nog, wie wordt nog in de war gebracht? En bij wie nestelt zich nog grote behaaglijkheid?

Dans Magazine

De observaties
Maar er zijn momenten waarop Camperts verhalen hun tijd overstijgen. ‘De vliegen’ kan ik u aanbevelen, heel filmisch, zweterig en onderkoeld-sensueel, en ‘Een morgen van liefde’, waarin Campert een overspelscène heel goed uitwerkt in opeenvolgende observaties en overwegingen. Uit dat verhaal komt een beschrijving die verrassend eindigt:

‘Er stond een bed in de kamer met een gehaakte sprei erover. Naast het bed stond een keukenstoel en aan het voeteneind een laag mahoniehouten tafeltje.
Alles was op het bed geconcentreerd, de meubels, het daglicht dat zich, door het raam siepelend, op de sprei vlijde, en vooral ook zijn gedachten.’

Ja, siepelen, vlijen, het stempel van de tijd zit erop, en ja, je zou zo’n wendinkje van meubels naar gedachten ook in het rijtje ‘twee filmsterren, drie verkrachtingen’ kunnen stoppen want het heeft ook iets flauws. Maar je weet nog niets van de affaire, en zo’n lichte verwijzing naar seks, dat is aardig. Daarnaast komt er een observatie voor in een verder nogal statische geschiedenis, met een alwetende verteller, ‘De oude dame’:

‘Het is vroeg in de morgen. Het landschap is al wakker, de huizen slapen nog. Om het bos rekken zich de korenvelden en de weilanden uit; te midden ervan liggen zwaar en vermoeid de boerderijen en reageren nog niet op het hanengekraai, dat een voldoende aantal malen weerklinkt om honderd Petrussen op stang te jagen.
[…]
Oppervlakkige beschouwers zouden zeggen dat deze lucht de kleur heeft van de wangen van een lijk, maar eerder bestaat deze lucht uit de uitgestoten adem van heel jonge meisjes, wier lippen alleen de eigen schouders kennen. Had deze lucht ogen, dan zou zij het lieflijkste kunnen zien dat er te zien valt: een wereld volkomen in rust. Het hanengekraai geeft die rust aan, zoals woorden een boek maken.’

Rijm en meesterschap
Hanen de rust, woorden een boek? In Alle dagen feest zijn het niet alleen de woorden maar ook het rijm dat het boek maakt. Er zijn thema’s en motieven die de verhalen aaneensmeden. Overspel is er een, Parijs ook. En de hoofdpersonen, die vaker wel dan niet dichter zijn. Ook de Alfred Hast-verhalen rijmen, en af en toe gebeurt er een wonder. In het derde verhaal komt hij in een ware Gedaanteverwisseling terecht, gelokt met een briefje van een meisje met een baard. Zij schrijft hem ‘alleen, omdat ik uit uw gedichten opmaak, dat u grote behoefte aan menselijke warmte hebt.’ Een lekker uitgewerkt cliché, net als de dichterlijk matineuze dronkenschap die Alfred bevrijdt van de twijfel over of hij haar bezoeken moet. Maar hij doet het, hij ontmoet haar, en of het de dronkenschap is of niet, de menselijke warmte slaat over. Als dan een telegram komt met een bericht dat het meisje uit haar sociale gevangenis bevrijdt, vindt er een transformatie plaats. Bij hem, bij haar, in haar haar.

‘En terwijl Mischa de gordijnen aan de voorkant sloot en Bernard het bad vol liet lopen, streelde Alfred Myra Doorns gezicht en voelde hoe haar baard langzaam losliet, pluk na pluk, tot zijn vingers ten slotte gleden over een gave kin en gave wangen.’

Vanwege die wonderen, zowel degene die Campert beschrijft als die hij plaats laat vinden met ogenschijnlijk milde wendingen, blijf je hem lezen. De jonge dichter was een meester.

N.B. U zit er vast niet op te wachten, maar toen ik het raadsel van de vermelding in het colofon (Eerste druk 1974, terwijl de titel overal op de interwebs met 1955 staat) te pakken had, kon ik niet meer loslaten. Dankzij de catalogus van de KB (en dat weer dankzij @Immek) ontdekte ik dat de editie onder bespreking (1974) een ‘Keuze uit: Eendjes voeren. – 1953 ; Alle dagen feest. – 1955 ; Hard gelach. – 1952’ was, en via Google Books, en het invoeren van de verhaaltitels, dat alleen de laatste drie verhalen niet in de oorspronkelijke Alle dagen feest(1955) stonden. En het zijn niet de sterkste van deze nieuwe bundeling. Kan iemand daar eens een scriptie over schrijven?


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Open ogen

Te vroeg in het seizoen

Zonder roken bij mij geen poëzie