"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Alles is altijd fictie

Zaterdag, 23 oktober, 2010

Geschreven door: Daphne Huisden
Artikel door: Bob Hopman

Doodnormale vertelling verpakt als experimentele roman

Het duurt vijftig pagina’s voor ik het mij realiseer, maar het hoofdpersonage uit Alles is altijd fictie, het debuut van de opvallend jonge debutante Daphne Huisden (1988), heeft geen naam. Noch heeft ze een (exacte) leeftijd, kleur huid of haar, maatschappelijke positie of opleiding. Aan het begin van de roman heeft ze een alleen moeder bij wie ze uit huis gaat, en betrekt ze als volkomen onbeschreven blad een vervallen woning in een voor de sloop genomineerd deel van de stad.

Met een oningevuld personage, een ‘Mann ohne Eigenschaften’ en een lege omgeving als beginscenario, nodigt een verteller – die zich in de rest van het boek op de achtergrond houdt – in een soort voorwoord uit tot een experiment.

‘Laat ik een verhaal maken. Van een stad, een spel en alle kleuren die ik geleend heb door goed te kijken. Nu geef ik ze terug.
[…]
Laat ik een verhaal maken.
Laten we een spel spelen.’

Maar van het postmodernistische spel dat wordt aangekondigd komt vervolgens niets terecht. Het hoofdpersonage is, los van haar uiterlijke vorm- en kleurloosheid, een doorsnee vrouw met een even gewoon verhaal. Ze werkt als uitzendkracht op een kantoor, een baan waar ze niet van geniet en waarin ze veelal over het hoofd wordt gezien, en houdt zich buiten kantooruren actief bezig met het ontwikkelen van een sterkere persoonlijkheid, het worden van een onafhankelijk mens. Dat doet ze samen met haar wereldvreemde huisgenoot Gizmo, een bebaarde nachtbraker over wie haar huisbaas haar niet verteld had.

Geschiedenis Magazine

Deze man, die al lange tijd geplaagd wordt door artritis en volkomen afgezonderd leeft van de rest van de stad, weet zich ondanks zijn positie als verschoppeling redelijk raad met menselijke omgangsvormen. Hij geeft de protagonist een spoedcursus assertiviteit, in een poging haar gezien te laten worden op het werk. Ook maakt hij haar wegwijs in de onderste regionen van de stad, waar zich louter schizofrenen en landlopers ophouden met rare namen als Leno en Baris. Maar uiteindelijk werkt al zijn hulp averechts: als kantoorhulp heeft de hoofdpersoon geen baat bij trots en een grote mond, en de daklozen uit de stad blijken leuk om oppervlakkig te kennen maar te ingewikkeld (of te geschift) om echte vriendschap mee te sluiten.

Toch houdt iets deze opsomming van mislukkingen die de hoofdpersoon doormaakt leesbaar. Alles is altijd fictie is bijzonder fris en vrolijk van stijl, waar het verhaal toch een schets is van een handvol weinig bemoedigende leefsituaties. En dat contrast pakt bijzonder goed uit.

‘Wie ben ik? Ik ben een vrouw van onopvallende lengte zonder opvallende wensen. Een gemiddeld postuur en een alledaags gezicht, dat draag ik bij me als ik naar mijn werk ga. Op mijn werk word ik door iedereen bekeken, maar niemand merkt me op. Er is niemand die mij ziet en dat is altijd zo geweest. Er is geen verschil tussen nu en toen en dan en gisteren en morgen en vandaag en straks en tijd is voor mijn leven van geen enkel belang. […] Wie ben ik?’

Het hoofdpersonage speelt hier een denkspelletje met haar huisgenoot, samen met het drinken van wijn de meest voorkomende manier om haar tijd door te komen (Gizmo raadt het niet; ze is ‘de schoonmaakster’). En of het nu de mooie cadans in de zinnen is, de woordkeuze, de combinatie van ‘onopvallende lengte’ en ‘opvallende wensen’, tussen ‘nu’ en ‘toen’ en ‘dan’, of de verrassing van het speleffect in een schijnbaar zwaarmoedige gedachtegang, Huisden weet de vertelling een fijne lichtvoetigheid mee te geven.

Maar er zit ook een ironische onderlaag in de roman, die minder goed tot zijn recht komt. De ‘onopvallende vrouw die door niemand wordt gezien’ is immers een beschrijving die niet alleen geldt voor ‘de schoonmaakster’, maar evenzeer voor het hoofdpersonage zelf. Zo is het spelletje tegelijkertijd bittere ernst. Eenzelfde gelaagdheid zou men kunnen zoeken in de verzameldrift van Gizmo, die ondanks zijn pogingen iets van de wereld te vangen, nooit ‘iets’ geworden is. En de dakloze Baris probeert met een fototoestel de zonneschijn in het water te vangen, maar blijkt te geschift om aan een fotorolletje te denken: iedereen in het verhaal doet vergeefs zijn eigen poging om te slagen.

Alle personages die om het hoofdpersonage heen bewegen, blijven onderbelicht. Te veel aandacht gaat uit naar haar falen, waardoor de motieven van maatschappelijke en kunstzinnige mislukking die door de andere figuren worden gerepresenteerd, niet goed uit de verf komen. De aandachtrovende avonturen van de protagonist staan het experiment en de gelaagdheid in de weg. Een cynisch lezer zou Alles is altijd fictie daarom een ‘mislukte roman’ kunnen noemen. Op zijn minst is het een minder geladen boek dan titel en voorwoord doen vermoeden, en ook het krankzinnige einde kan dat niet compenseren. Een goedmoedige vertelling blijft over, een prettig, doodnormaal verhaal van een doodnormale vrouw.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Dit blijft tussen ons

Alles is altijd fictie

Alles is altijd fictie