"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Armand en nou ik

Donderdag, 28 december, 2017

Geschreven door: Marcel Groenewegen
Artikel door: Wouter van Dijk

Het leven van Armand

[Recensie] In november 2015 overleed zanger Herman van Loenhout (1946-2015), beter bekend als Armand. Bij het grote publiek vooral, misschien zelfs alleen, bekend vanwege zijn grote hit Ben ik te min uit 1966 waarmee hij in 1967 veertien weken in de Top 40 stond. In de nadagen van zijn carrière beleefde hij een hernieuwde populariteit vanwege een samenwerking met de band The Kik, al kon Armand zelf zich niet herinneren “weg te zijn geweest”, zoals hij zong in zijn nummer Comeback. Auteur Marcel Groenewegen is opgeleid als journalist en is bassist van The Kik. In die hoedanigheid heeft hij Armand persoonlijk gekend en hem voor dit boek veelvuldig gesproken. Ook sprak Groenewegen voor het boek met familie, vrienden, ex-vrouwen, ex-vriendinnen en mensen uit de muziekindustrie die Armand gekend hebben.

Groenewegen volgt Armand vanaf zijn kinderjaren, een zware tijd voor de jonge Herman. Op zijn tweede krijgt hij kinkhoest en nadien zou hij een zwakke gezondheid houden met veel last van astma. Hij is vaak ziek en brengt veel tijd door in het ziekenhuis gedurende zijn lagere schooltijd. Armands pad naar bekendheid wordt met verve uit de doeken gedaan, en kent parallellen met andere iconen uit die tijd, eind jaren ’50 begin jaren ’60. Veel optreden, de verschillende bandjes die komen en gaan, het doorzettingsvermogen en de absolute wil om door te breken zijn allemaal aanwezig in Armands weg naar de roem. Toen hij een jaar of zeventien was begon Armand serieus aan de weg te timmeren als songwriter toen hij folkartiesten als Bob Dylan, Pete Seeger en Woody Guthrie leerde kennen. De pure, eerlijke teksten van deze zangers raakten hem, al sprak de sound van Dylans latere elektrisch versterkte werk hem meer aan dan diens eerdere akoestische geluid.

In 1965 nam Armand deel aan het Cabaret der Onbekenden, een terugkerende talentenjacht die in 1959 gestart was door Phonogram en de KRO en waarin onder andere ook Peter Koelewijn en Anneke Grönloh ontdekt werden. Armand stal de show met zijn nummer En nou ik, waarmee hij eerder al de aandacht had getrokken van jurylid Hubert Terheggen, directeur van Radio Luxemburg. Armand kon daarop voor het eerst de studio in. Het resultaat was de single En nou ik (A-kant) / Twee minuten  (B-kant). Het jaar daarop volgde steeg Armands ster naar grote hoogte, toen Ben ik te min werd uitgebracht. Aanvankelijk stond het nummer op de B-kant van Een van hen ben ik. Het nummer ging over de relatie die hij enige tijd had met Marijke de Both. Vanwege de goede verkoopcijfers mocht Armand bij Phonogram een LP gaan opnemen. In deze tijd krijgt Armand veel aandacht in de popbladen en ontstaat er een tweestrijd tussen de twee in het Nederlands zingende zangers van dat moment; Armand zelf en Boudewijn de Groot, die in 1966 Met Welterusten, mijnheer de president was doorgebroken. In krant en tijdschrift werden ze vergeleken als Nêêrlands twee belangrijkste protestzangers. Zelf vonden ze die vergelijking echter mank gaan. Armand zag zichzelf als folksinger, geïnspireerd door de Amerikaanse muziekscene, terwijl Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh op dat moment veel meer keken naar Franse chansonniers.

Dans Magazine

Groenewegen laat zien hoe in deze muzikale hoogtijperiode voor Armand deze ook in aanraking kwam met wat later zijn handelsmerk zou worden, de cannabis. Het roken van wiet bleek een probaat middel om de verstopping van zijn luchtwegen te verhelpen. En hoewel hij nooit een fan van drank zou worden, raakte hij voor zijn leven verslingerd aan de drugs. Dat is in een notendop ook een beetje de tragiek van Armand als artiest. Hij was als muzikant rauw en origineel, bleef gedurende zijn leven trouw aan zijn idealen uit de hippietijd van vrede, vriendelijkheid en zorg voor de wereld en aan de manier waarop hij muziek wilde maken. Tegelijkertijd echter, liet hij zijn leven door de overdaad aan aandacht en roem ontsporen door de drugs, wat hem bijna het leven kostte en ervoor zorgde dat hij nooit het maximale uit zijn artistieke mogelijkheden heeft gehaald. Mede door zijn vele drugsgebruik maakte hij zichzelf in latere jaren ook schuldig aan het egoïstische gedrag ten opzichte van zijn naasten dat hij sommige van zijn medemensen, de oudere generatie vooral, in zijn songteksten vaak verweet. Een kwaaltje waaraan hij overigens niet als enige van zijn generatie leed zo bleek in latere decennia. Het succes van Ben ik te min en in wat mindere mate Blommenkinders liet Armand zweven, maar in echt hogere sferen kwam hij door de verdovende middelen die vanaf dat moment een steeds prominentere rol in zijn leven gingen spelen. Naast de hasj kwamen Captagon-pillen en speed op het menu, en nog wat jaren later ook cocaïne.

Met de muziek ging het vanaf 1968 minder, de single Ik krijg er een punthoofd van werd niet begrepen in de bladen en sloeg niet aan. Zo rond 1970 had Armand het geld dat hij met Ben ik te min had verdiend verbrast en braken financieel mindere tijden aan. Muzikaal lukte weinig en op instigatie van zijn toenmalige vriendin Suzy Girardin besloot het stel drugs te gaan dealen in Armands oude woonstee Eindhoven. Al snel kwamen ze er echter achter dat dit meer kwaad dan goed deed en de handel stopte weer. In de jaren die volgden combineerde Armand het maken van muziek met het gebruiken van drugs, vooral hasjies maar eigenlijk waren er weinig drugs die hij niet eens een keer geprobeerd had. In zijn teksten sprak hij nog steeds over zijn geliefde thema’s liefde, vrijheid, wiet, materialisme en politiek. Zijn muziek bereikte echter geen groot publiek meer.

In de jaren tachtig kwam Armand nog even terug toen de Koude Oorlog weer oplaaide, met het protestlied Liever een Rus […in de keuken dan een raket in de tuin]. Veel profiteerde hij echter niet van de nederpophausse die halverwege het decennium was losgebarsten. Dit lag mede aan het feit dat het succes van hemzelf ook niet zo nodig hoefde, zo hield hij zichzelf en de buitenwereld voor. Het kon ook weinig anders gezien zijn grote afhankelijk van drugs in die jaren. Hij rookte veel cannabis en gebruikte cocaïne. Hij was inmiddels getrouwd en had twee kinderen maar mede door zijn drugsverslaving hield ook deze relatie geen stand. Veel later zou hij met wisselend succes proberen het contact met zijn zoons weer tot stand te brengen.

In de jaren negentig en tweeduizend ging het met Armand weer beter verhaalt de auteur, hij ging weer meer optreden en vond wederom een nieuwe liefde. In deze jaren vertoefde hij graag in de vrijplaats Ruigoord en zette hij zich in voor het milieu, zoals bij het project Saving Iceland in 2008. In 2011 zag het grote publiek hem terug in Ali B’s muzikale tv-programma Ali B op volle toeren. Daarna was daar de interesse van The Kik, met wie Armand in 2012 op Lowlands optrad. In deze laatste jaren van zijn leven was Armand actiever dan hij in lange tijd geweest was. Het is dan ook enigszins wrang dat juist in deze periode de longemfyseem zich begon te manifesteren, die hem uiteindelijk zijn leven zou kosten. Na het lezen van de prettig geschreven en gedetailleerde biografie bekruipt je toch het gevoel dat de markante zanger die Armand was meer uit zijn muzikaliteit had kunnen halen wanneer hij wat gedoseerder met de drugs had kunnen omgaan. Aan de andere kant maakte zijn excessieve gebruik hem deels de excentrieke maar bijzondere mens die hij was. Misschien kon het ene deel van hem niet zonder het andere. In ieder geval kan wel gesteld worden dat Armand de Nederlandse muziekwereld kleur heeft gegeven, en het kan ook tegenwoordig geen kwaad zijn muzikale boodschap van vriendelijkheid wat meer ter harte te nemen in onze maatschappij. Groenewegen heeft Armand met dit boek een mooi eerbetoon gegeven. De literatuur over de Nederlandse popgeschiedenis is hiermee aangevuld met een mooie aanwinst.

Eerder verschenen op Hereditas Nexus