"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Bea

Dinsdag, 23 mei, 2006

Geschreven door: Kamiel Vanhole
Artikel door: Karlijn de Winter

De wondere wereld beneden Brussel

Kamiel Vanhole is een grote liefhebber van de Belgische hoofdstad en dat hij er zelf niet woont, mag daarom wel vreemd klinken. Maar, zo luidt zijn verklaring, buitenstaanders kunnen een plaats vaak veel beter observeren dan de mensen die er vertrouwd mee zijn. En dat laat hij zien ook, onder meer met de wandelverslagen Bloem in Brussel en Bellevue/Schoonzicht die hij samen met collega en boezemvriend Koen Peeters verzorgde. Ditmaal heeft de Vlaamse auteur, die doorgaans onverdiend onopgemerkt is gebleven, een nieuwe roman gepubliceerd, die zich ook weer in Brussel mag afspelen: Bea.

Bea is een mollig, eigenzinnig meisje van vijftien jaar – precies die lastige leeftijd waarop je tussen kindertijd en volwassenheid in zweeft. Met een rugzak volgepropt met knuffels die haar kwebbelpartners zijn, trekt ze door de straten van haar geboortestad richting een nieuw leven, weg van haar ouderlijk huis dat ze spontaan achtergelaten heeft. Tijdens haar omzwervingen ontmoet ze al snel een zekere Andreï Witten, afkomstig uit het mythische Thracië, het huidige Zuid-Bulgarije, en snaartheoreticus van beroep. Nee, hij gaat niet over gitaarsnaren of racketsnaren, zoals Bea in het begin gist, maar over de kleinste deeltjes van de harp die ons universum in feite is.

Gek genoeg belanden de twee allebei in een onderaardse wereld, wat verrassend kan zijn voor iemand die Vanhole als kroniekschrijver van het bovengrondse Brussel kent. Bea komt terecht in het dodenrijk, waar ze op zoek gaat naar haar vriendje dat zelfmoord heeft gepleegd – als in een hedendaagse Orpheus en Euridice-mythe wil ze hem bevrijden. Andreï Witten raakt tegelijkertijd in een ander soort onderwereld verzeild die je voor een man met zo’n hoogwaardig wetenschappelijk beroep niet zou kunnen bedenken: het Brusselse riool, dat overigens wel minder stinkt dan hij verwacht had. Los van elkaar zoeken ze ieder hun weg – want hoewel je op elk moment verwacht dat ze elkaar opnieuw tegen het lijf zullen lopen, gebeurt dat niet. Uiteindelijk willen ze beiden natuurlijk wel weer naar boven, wat Bea met haar ingewikkelde missie trouwens soepeler af lijkt te gaan dan Witten, die ironischerwijs kampt met een benauwende hoogtevrees die hem belemmert om een bevrijdende ladder uit de diepte op te klimmen.

Maar er zijn nog meer mensen in het boek die zich bezighouden met dat wat zich beneden Brussel bevindt, namelijk twee Kaapverdische immigranten die bij een carwash in de buurt van het Zuidstation werken. Als geen ander koesteren zij een liefde voor de Zenne, de stadsrivier die vanwege zijn vervuiling onder de oppervlaktebebouwing weg is gedirigeerd. De fascinatie voor het water van deze naamloze mannen verwoordt Vanhole in een prachtig beeldend taalgebruik om je vingers bij af te likken. Neem nu een passage als deze:

Pf

‘We zien haar een laatste slome bocht tussen het groen nemen om vlak daarop de gewelven in te duiken, te beschaamd om nog onder de mensen te komen. Want ja, ze hebben haar vuilgemaakt onderweg, haar ogen zijn opaak geworden, zelfs de felste zonnestralen weerkaatst ze niet meer. Dweilwater lijkt het, dik en vlokkig. En daar gooit ze zich tussen de spijlen van een hek de ondergrond van de stad in, zodat haar eentonige gemurmel ineens aanzwelt tot een wild borrelen, alsof een reus vier, vijf bruistabletten in een glas gooit.’

En er zijn talloze van dit soort treffers aan te wijzen. Een beschrijving van regendruppels die in een plas kletteren, bijvoorbeeld, of van de manier waarop een rioolkarretje zich voortbeweegt. Soms krijg je echter wel de indruk dat Vanhole zich zodanig op de woorden focust, zich in zo’n mate concentreert om zijn taal te polijsten, dat hij de inhoud enigszins uit het oog verliest. Thema’s als oorlog, gemis en stadsproblematiek komen wel her en der aan de orde, maar vervluchtigen daarna. Het is alsof Vanhole ze tijdens al zijn stilistische inspanningen al snel weer is vergeten.

Aan alle bladzijden van Bea zie je dat het een enthousiasteling is die er aan gewerkt heeft. Dat merk je niet alleen aan Vanholes grote zorg voor de talige vorm van zijn boek, maar ook aan de vrolijke en fantasierijke elementen die hij er een plaats in gunt. Zo bakt de bakker van de onderwereld een levend broodmanneke, zijn er twee rioolrovers operatief die Witten op een droogkomische manier weten te overvallen, en staat er op de muur tegenover Bea’s huis een bolrond en felgekleurd Keith Haring-achtig ventje gegraffiteerd. Wanneer je doorhebt dat een schrijver plezier heeft beleefd aan het componeren van zijn roman, maakt dat ook het lezen ervan tot een feest.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.