"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Begeerte heeft ons aangeraakt

Maandag, 29 september, 2008

Geschreven door: Bert Natter
Artikel door: Daan Stoffelsen

Doelbewust open, naar buiten, tegen de grenzen aan

[Interview] We zitten in de brasserie aan het perron van Amsterdam CS, op enkele meters afstand begint de wereld, te beginnen met de trein naar Uitgeest, even verder kun je naar Parijs, maar er vertrekken geen treinen naar Groningen of Enschede. Daarvoor zijn auto’s, overstapmogelijkheden en boeken zoals Begeerte heeft ons aangeraakt. Ik ontmoet Bert Natter van het veelgeprezen en voor de Anton Wachterprijs genomineerde debuut en spreek met hem over bruikbare rampen, grenzen opzoeken en niet te dicht bij jezelf schrijven.
Groningen
‘Ik had een aantal weken in het schrijfproces gereserveerd om de locaties in het boek, Groningen, Enschede, Scheveningen, het gemeentemuseum in Den Haag, te bezoeken, maar ik ben niet gegaan. Ik realiseerde me opeens wat ik daar dan zou gaan doen. Rondlopen als een journalist ofzo, en dan details noteren… Je dekt je in met je research, je bedwingt je onzekerheid. Maar dan heb je die details, wat dan?

Er is een grens aan wat je moet weten. Ik had de volgorde onderzoek-schrijven al omgekeerd, ik controleerde wat ik had bedacht. Ik had in de vuurwerkrampwijk in Enschede, Roombeek, al een buurtsupertje en een Chinees neergezet, en toen ontdekte ik dat die er daadwerkelijk hadden gezeten, en ongeveer waar ik ze had gedacht. Het moet niet gekker worden, zou Wilders zeggen. Ik had de werkelijkheid al verzonnen.

Misschien was het mooier voor het boek als ik die details achterwege liet. Misschien was het beter om de state of mind van Lucas te benaderen, die, ja, toch wel verdwaasd is. Het mocht misschien wat vager.

En ik ben ook wel blij achteraf dat ik het niet heb gedaan. Ik merkte het bij een bezoek aan het museum in Den Haag, ik liep er anders rond, te zeer op zoek naar wat niet klopte, en ik ga binnenkort naar een avond in Enschede, ik ben benieuwd hoe dat zal zijn. Kijk, ik kan het enorm waarderen bij andere schrijvers, uitgebreide, gedetailleerde beschrijvingen, maar ik ben er zelf niet zo van. Ik heb gekozen voor een bepaald realisme, het kan kloppen, maar dat doet het niet in detail. De routes zijn niet na te lopen. Dat zullen de 150 inwoners van Rottum beamen, want daar staat dus geen klooster. Het hééft er wel gestaan, maar het valt niet meer te bezoeken, er staat nu een boerderij.
Enschede
Enschede zit in het verhaal vanwege de vuurwerkramp. Een literair personage hoeft niet iets ellendigs mee te hebben gemaakt, maar het helpt wel. Het maakt literatuur sterker.

Pf

Wim Wenders, de filmer, zei ‘Death is not a solution’, een personage dood laten gaan werkt niet, het is een te makkelijke manier om je verhaal vlot te trekken. Het is in deze tijden ook niet meer logisch, niet natuurlijk: je maakt elkaar niet zomaar af, en als je dat doet, dan krijg je de politie achter je aan. Kijk, bij Shakespeare vallen er doden met bosjes, volstrekt natuurlijk, en dan staat alles meteen op het scherp van de snede. Net als in oorlogromans. Dit gaat om leven en dood, weet je dan, om overleven.

En wat blijft er in ons land dan over? Rampen. En er zijn hele goede, bruikbare rampen. Volendam, het is idioot dat niemand dat nog heeft aangegrepen voor een roman. Er zijn zoveel perspectieven mogelijk, een jongen en meisje, op hun eerste afspraakje, de hele avond speelt zich in dat café af, een dominante vastgoedfiguur die door de ramp van alles op zich af ziet komen, een dominee in die christelijke gemeenschap, de brandweer, de persreacties, er is heel veel van te maken.

De Bijlmerramp, nog zoiets. Daar heeft Tomas Ross een goede thriller over geschreven – wie zat erachter? – maar dat is literair gezien minder interessant. In spannende boeken wordt steevast een bijfiguur tot hoofdfiguur gebombardeerd: de speurder. Een buitenstaander die geen slachtoffer is, geen nabestaande en geen dader. In de recente Nederlandse geschiedenis liggen honderden ongeschreven romans besloten over doodgewone gebeurtenissen die in het licht van rampen, ongelukken en moordpartijen gewicht krijgen en drama.

Deze roman is bewust naar buiten gekeerd. Ik heb het tegenovergestelde heel veel gezien bij de uitgeverij waar ik werkte in de ingezonden manuscripten, en later bij Rails waar ik debuten besprak, romans die thuis blijven, sterk autobiografisch. Ze zijn vaak zo klein, zo beperkt. Schrijvers die uitgebreid wakker worden, schrijvers die niet kunnen schrijven… Met zulke hoofdpersonen maak je het jezelf zo moeilijk, het ijkpunt voor dat soort romans is bijna meteen De avonden. Daarmee sluit je meteen de toegang af voor de rest van je oeuvre. Een debuut moet het juist open gooien, alle mogelijkheden in zich hebben.

Ik heb geprobeerd de grens te zoeken, tot waar de lezer denkt: Natter, wat doe je nou. Zoals jij dat had bij die orgie na het feestmaal. De lezer moet net niet denken: dit gaat te ver, dit slaat nergens meer op. Dat risico moet je nemen. Alejo Carpentier heeft een novelle geschreven, Barokconcert, dat tijdens het Venetiaanse carnaval speelde, ergens in de achttiende eeuw, en waarin Vivaldi, Händel en Scarlatti elkaar ontmoeten en uiteindelijk eindigen op het graf van Strawinsky. Dat gaat wel erg ver, maar ik was als lezer bereid in die opzet mee te gaan, en het werkte, ik geloofde het. In de eerste plaats omdat ik het wilde geloven doordat de schrijver me heel geraffineerd het verhaal in had gesleept. Mensen blijven ook in relaties geloven die niet meer werken, omdat het in het begin zo goed ging en ze hopen dat het weer goed zal komen. Zoiets is het. Ik denk dat een schrijver zich ook meer kan veroorloven als hij zich begeeft in het ongerijmde, dan wanneer hij toeval gebruikt om de eindjes aan elkaar te knopen.
Baarn
Ja, dat ik opgroeide met altijd muziek aan en veel musea, dat heeft de roman wel gekleurd. Maar ik vond het belangrijker dat mijn personage iets te doen had. Zwagerman heeft eens gezegd dat de meeste personages in de Nederlandse literatuur niets doen. Ik houd van het tegendeel, van die hoofdpersonen van Rosenboom, mensen met een ambacht, met een doel.

Ik heb voor Begeerte heeft ons aangeraakt in Lucas eigenlijk een timmerman gevonden. Een conservator ja, maar veel belangrijker: iemand die klavecimbels in elkaar kan zetten. Dat geldt wel echt voor een deel van de mensen die dit werk doen: de conservator scheepsmodellen bij het Rijksmuseum is geen academicus, maar eerder een modellenbouwer.

Maar ja, die culturele kant zit er in. Mijn nieuwe roman speelt tegen de achtergrond van de opvoering van een opera, maar het had ook de voorbereiding op een belangrijke voetbalwedstrijd kunnen zijn, of een huis dat gebouwd moest worden. Het moest iets zijn waar je samen naar toe werkt. Maar opera staat dan dichter bij mij dan voetbal.

Het is ook niet meer dan achtergrond. Zo’n klavecimbel, die plekken, ze geven wel sfeer, maar ze zijn niet essentieel, ze drijven niet het verhaal van een onmogelijke liefde, of een verbroken vriendschap. Muziek wel, ja, maar dan weer niet klavecimbelmuziek. Op de belangrijke momenten speelt er popmuziek, muziek die tot het hart spreekt. Neem die scène dat Dido ‘Everytime we say goodbye, I die a little’ van Jeri Southern op de grammofoon legt, het raakt ze allebei.

‘Ik slikte en keek naar je. Een traan maakte een donker vlekje op je rode shirt. Je wreef het spoor van je wang weg en lachte met vochtige ogen. Ik wist niet waarom ik met een onbekende stond te huilen. Om jouw moeder, mijn vriend, jouw vader? Om de muziek die we gehoord hadden? Nee, de tranen kondigden aan wat ons te wachten stond.’

Dat is een soort tragische voorkennis, de wetenschap dat heden, verleden en toekomst samenvallen en dat het onontkoombaar is: het kan niet anders dan slecht aflopen. En deze muziek is het medium.
Utrecht
Ik heb al dingen geschreven met Ronald Giphart sinds de middelbare school, maar hij was eerder met debuteren. 1992 was het, hij was nog maar 26, maar hij debuteerde dan ook met een heel goed boek. Het was na Zwagermans Gimmick en voor Grunbergs Blauwe maandagen essentieel in de verjonging van de Nederlandse literatuur. Maar bedenk goed dat hij niet de enige was die debuteerde. Tommy Wieringa debuteerde ook, met een boek dat hij nu zelf niet eens meer op z’n website noemt. En ik had ook kunnen debuteren, ik had een roman geschreven, maar toen het af was, vond ik het uiteindelijk te slecht en heb ik het aan niemand laten lezen en weggelegd. Definitief, ontdekte ik pas, ik ben het manuscript kwijt.

Wat ik ook wilde vermijden, was dat ik als vriend van Ronald, als epigoon van hem zou debuteren. En toen werd ik in een natuurlijk proces, via de uitgeverij, via de journalistiek, via een paar andersoortige boeken klaargestoomd voor mijn eigen literaire debuut.

Of ik me nu een echte schrijver voel? Ja. Misschien meer door de ontvangst dan door de publicatie. Ik werd meer gefeliciteerd voor het stuk in NRC Handelsblad dan voor het boek zelf, alsof ik, in Bourdieu’s termen, daarmee het literaire veld in was geduwd. Maar ik ontleen er niet een bepaalde status aan hoor.

Ik was wel echt bang dat er niemand over zou schrijven, dat heb ik om me heen zien gebeuren. Maar het is wel gebeurd, Begeerte heeft ons aangeraakt is in de breedte besproken, met een opvallende welwillendheid, met een open vizier.
De grens over
Ik had op vakantie heel veel recente literatuur meegenomen, om de concurrentie eens op de korrel te nemen, Tirza, Lucifer. En Het schervengericht. Dat was een ouderwetse leeservaring, zo spannend dat je nachten over wilt slaan om door te lezen. Gek, want die twee personages dóén honderden pagina’s eigenlijk niets, ze voeren het sufste werk uit dat er maar is: ze maken een gevangenis schoon en nooit heb je het idee: daar gaan ze weer met die bezems. Dat is heel virtuoos gedaan door Van der Heijden. Het gaat natuurlijk om de dialoog. Ze spreken in het zelfde soort volzinnen, maar elke zin die Van der Heijden schrijft boeit. Vergeleken met Van der Heijden schrijven Grunberg en Mulisch boerenkoolmetworstzinnen. Sinds, zeg, Twee vrouwen, weet Mulisch hoe hij een roman moet schrijven, maar zijn stijl is minder interessant. Er staat geen opvallende zin meer in – wel opvallende gedachten. Het mysterie van het schrijven lijkt bij hem verdwenen, maar zijn proza én dat van Grunberg blijft erg effectief. Van der Heijden is niet alleen effectief, maar ook geestig en een virtuoos stilist. Eigenlijk in alles wat hij schrijft, of het nu een romancyclus is of een persoonlijk requiem. Ik ben zelfs benieuwd naar zijn boodschappenbriefjes – er is toch wel iemand die ze bewaard voor het Letterkundig Museum?

In Het schervengericht weet Van der Heijden je sympathie en je morele oordeel te bewegen, weg van de voor de hand liggende posities over iemand die mensen zomaar vermoordt en iemand die van te jonge meisjes houdt. Hij brengt een omkering teweeg bij de lezer, net als Coetzee dat doet in Disgrace, halverwege krijg je een klap tegen je kop, wordt je morele oordeel gespiegeld. Of Ian McEwans Enduring Love, dat misschien wel de mooiste openingsscène heeft die ik ken. Ik denk niet gauw: had ik dat maar geschreven, maar daarbij wel. Het gaat om een grotesk ongeluk met een luchtballon. Het mooie is dat die scène zich beweegt op het randje van de geloofwaardigheid en de bal aan het rollen brengt en tegelijkertijd gaat het boek over iets heel anders. Die scène is uiteindelijk niet meer dan een vehikel om twee personages bij elkaar te brengen. Ze hadden ook achter elkaar kunnen staan in de rij bij het postkantoor.

Maar deze boeken hebben het mijne niet beïnvloed, ik kan er geen Pieter Steinz-schemaatje van maken voor je: dit moet je lezen voor, dit na Begeerte heeft ons aangeraakt. Ik realiseerde me bij het redigeren – toen ik besloot mijn eigen beul te zijn en de helft te schrappen – dat ik iets nieuws gemaakt had. Iets nieuws. Zelf gemaakt. Ik voeg iets toe, laat ik niet te veel refereren naar wat er al is.

Zo is er veel impliciet gebleven. In een eerdere versie wist Lucas al vanaf het begin dat er iets met Dido aan de hand was. Toen las ik Aristoteles’ Poetica en die zegt dat juist het sterke punt aan de Oedipous Rex is dat Oedipous van niets weet, hij heeft niet in de gaten dat hij zijn vader doodt en met zijn moeder naar bed gaat. Echte tragedie is gediend bij gebrek aan kennis. Dus dat vermoeden ging eruit.

En Bethlehem, zo heette dat klooster echt destijds, en ik heb daarover getwijfeld, maar ik bedacht opeens: het Engelse woord bedlam, gekkenhuis, komt van het Londense gesticht Bethlehem, en eigenlijk is dat het precies: een huis vol gestoorden, maar de schijn is er niet naar.

Wat dat betreft lijdt alles in dit boek onder de onbetrouwbaarheid van Lucas’ waarneming. Of van de personages natuurlijk, aardige collega’s die zich ontpoppen tot het tegendeel, dat soort dingen heb ik van dichtbij gezien op kantoor. En ja, bij alle personages zit wel een draadje los, dat relativeert dat primaire wantrouwen, maar ik wilde ook dat de lezer zich afvroeg waarom Dido gek werd genoemd, en de rest niet. Ze zegt het ook zelf, dat zij de enige gediagnosticeerde is in een huis met gekken. Maar ja, moet je haar geloven? Want even onbetrouwbaar is die genialiteit van Dido. Wie vertelt je het verhaal? Wie is er nu verliefd op haar? Ik heb heel erg mijn best gedaan om die principiële onzekerheid niet te benoemen. Het werkt, want bijna geen lezer denkt: Lucas vertelt het hele verhaal aan Dido, wat zegt dat over zijn oprechtheid?
Baarn
Toen ik bezig was met Begeerte heeft ons aangeraakt heb ik me voorgenomen meteen door te schrijven. Ik had het vaak genoeg gezien tijdens mijn tijd op de uitgeverij, dat een schrijver zijn boek af had, en in de tijd tot publicatie, tot de eerste recensies, positief of negatief, niets deed en vervolgens zich af begon te vragen hoe nu verder te gaan.

Ik had al twee nieuwe boeken in mijn hoofd. Een van die ideeën heb ik al ver uitgewerkt, en toen ben ik aan de ander gaan schrijven. Ik werk er nu drie dagen in de week aan, probeer er zo weinig dingen naast te doen, heb een subsidieaanvraag bij het Fonds voor de Letteren lopen. Het zou prachtig zijn als mijn aanvraag werd gehonoreerd en ik ongestoord door kon werken. Ik schrijf overdag, kantooruren – dat is ook een van de redenen waarom het niet eerder van mijn literair debuut kwam, ik kan niet ‘s avonds schrijven, na een dag werken, de ochtend is mijn moment.

Maar dat is dan ook de belangrijkste structuur die nodig is. Een tijd geleden las ik dat Willem G. van Maanen, die ik zeer bewonder, al schrijft hij totaal anders dan ik, dat hij vroeger volgens rigide schema’s werkte, uitgeschreven plots, maar nu niet meer. Hij laat het nu gebeuren. Daar kan ik me in vinden. Mijn schema voor Begeerte paste met goede wil op een a4tje en bestond uit steekwoorden, namen van personages, het tijdsverloop en een paar ideetjes voor scènes. Het eerste schreef ik de slotscène. Toen wist ik waar ik naartoe wilde. Via omwegen kwam ik daar.

Voor Begeerte heeft ons aangeraakt schreef ik 1500 woorden per dag. Vandaar dat ik er een hoop overhield toen ik klaar was met schrappen. Nu houd ik het op 500, in de hoop dat ik iets eerder inzie dat een scène de eindstreep niet zal halen. Ik schrijf spaarzamer, meer overwogen. Mijn nieuwe boek wordt anders dan mijn debuut, maar bepaalde karakteristieken blijven. Laatst heb ik de opening laten lezen aan een paar mensen, onder wie mijn redactrice en mijn vrouw. Er zit een uitgesponnen… tja, ‘gastronomische’ seksscène in, waarvan ik dacht: is die niet too much? Stuk voor stuk zeiden de voorproevers: die oesterscène, wow! Daar wil ik mijn lezers hebben, net tegen de grens, of net erover.

Voor het eerste verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Goldberg

Goldberg

Ze zullen denken dat we engelen zijn

Remington

Begeerte heeft ons aangeraakt

Begeerte heeft ons aangeraakt