"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ben jij engel

Maandag, 29 mei, 2006

Geschreven door: Hans Barendse
Artikel door: Pieter Wybenga

De afwezigheid van een reddende engel

Ben jij engel, het debuut van filosofiestudent Hans Barendse (1982), heeft een opmerkelijk plot, die met een enkel citaat uit de doeken gedaan kan worden:

‘Ik zal haar leven krijgen als ze achtentwintig is, maar de twijfel daarover wordt steeds sterker. Ik houd van haar en zij is nog steeds verliefd op mij. Ik wil er nog niet aan denken wat ik ga doen op 19 oktober volgend jaar. Ik wil mijn gedachten daarover stoppen, want ik wil verder leven met mijn meisje. Maar wat als ze oud is, en ook haar lichamelijke kwaliteiten verliest? Ben ik niet alleen maar verliefd op haar lichaam? Zal de liefde, evenredig met haar ouderdom en het daarmee gepaard gaande verval van haar lichaam, afnemen?
De tijd is mijn leraar.’

Een verhaal dat zich buiten de realiteit afspeelt – er vliegt nu en dan eens een geest voorbij, de hoofdpersoon schijnt nooit de buitenwereld in te hoeven, en het meisje zelf is ook bepaald niet alledaags -, en wordt opgevoerd op een tamelijk leeg decor – de ik-persoon komt zijn huis met tuin niet uit want het is een wereld vol kwaad daarbuiten -, wat alle aandacht vestigt op de gedachtestroom van de hoofdpersoon. Barendse neemt geen moeite op zijn omgeving in te kleuren. De lezer zal zijn eigen fantasie tot het uiterste moeten gebruiken om van genoemde huis en tuin iets levendigs te maken.

Op een goede of kwade dag – een vraag waarop de ik-persoon pas laat het echte antwoord weet – klopt er een bloedmooi meisje op de deur van de verteller. Ze lijkt wel een engel. Hij is zo overdonderd van haar schoonheid dat het zijn hele leven gaat beheersen. Hoewel ze onderling weinig woorden wisselen komt het meisje steeds vaker terug, trekt zelfs bij hem in. Dit alles op één voorwaarde. Hij moet haar ombrengen als ze achtentwintig wordt en verder van haar afblijven. Hij mag zelfs niet over haar fantaseren. Hij stemt toe om maar in haar aanwezigheid te kunnen vertoeven. Wat hij wel doet is op alle pagina’s filosoferen over wie of wat zij is en wat zij wil. Hij komt hierbij in het begin niet veel verder dan dat ze wel erg lekker is. Iets wat anderen ook vinden en waar zijn meisje gebruik van maakt. In de tijd dat ze niet bij de hoofdpersoon is probeert ze namelijk de medemens op te vrolijken met haar lichaam. Het is haar levensdoel, zo verneemt de lezer halverwege het boek. De ik-persoon vindt het niet erg zolang ze maar zijn meisje is.

Pf

Problematisch wordt het wanneer mevrouw zwanger blijkt. Hij kan toch niet haar leven nemen nu ze een kind krijgt? Wie moet de baby dan groot brengen? En wanneer zijn meisje haar achtergrond aan hem onthuld – ze had nog nooit iets over zichzelf losgelaten, niet eens haar naam – moeten de grijze cellen van de ik-persoon helemaal overuren maken. Langzaam sluipt in het gefilosofeer van de hoofdpersoon een steeds sterker religieus element. De vraag, die tevens dus de titel van het boek is gaat de hoofdtoon voeren. Andere zijwegen kent het boek niet. Het verhaal kabbelt langzaam voort naar de te verwachten demonische ontknoping.

De trage opbouw en de uitgeklede plot krijgen bij lezing al vanaf de eerste pagina gezelschap van een tweede, stilistisch manco. Na het lezen van pakweg 50 woorden in Ben jij engel ziet de lezer zich namelijk direct geconfronteerd met een tenenkrommend gedichtje dat het eerste hoofdstuk in moet leiden: ‘_Ben jij engel_/ Ben jij demon/ Jij vrouw/ Kwelling of zegen’. De pathetische toon is gezet. Maar Barendse doet er een schepje bovenop: ‘Haar verschijning maakt dat ik zucht van verlangen iedere keer dat ik haar zie, elke keer dat ik me bewust ben van haar aanwezigheid moet ik mezelf dwingen mijn ogen te sluiten, mijn oren te sluiten,’ zo luidt de openingszin van het eerste hoofdstuk. Het wordt er naarmate het boekje vordert niet beter op. Wat te denken van deze: ‘Ik dronk gretig van de rivier van liefde die mij overspoelde. Waste mijn hele wezen in de heldere gevoelens die mijn meisje mij bezorgde.’? Barendse schrijft bij vlagen poëtisch, maar puberpoëtisch, met grootse gevoelens en clichébeelden.

Sommige van de grote schrijvers van nu zullen wellicht met schaamte naar hun eerste prozapogingen kijken. Pogingen die – gelukkig, zullen ze verzuchten – nooit zijn uitgegeven. Ben jij engel is dat wel, en dat is het ongelukkigste aan dit boek. Vanaf de eerste tot de laatste bladzijde blijft het boek een stroom van overpeinzingen van de hoofdpersoon die gespeend is van elke vorm van dynamiek. Grote clichématige levensvragen over liefde, de dood en goed en kwaad passeren hier en daar op zeer gemaakte wijze in één enkele of twee zinnen de revue. En verder gebeurt er niks. Dat laatste is geen vereiste voor een goed boek, zelfs het Allergrootste Boek der Nederlandse Taal heeft het Niets zelfs als thema, maar in deze lelijke letterbrij zou een enerverend en goed uitgewerkt verhaal de stemming kunnen verbeteren. Als een reddende engel.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.