"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Benno Premsela: Strijder & Verleider

Donderdag, 21 juni, 2018

Geschreven door: Frederic Baas
Artikel door: Chris Reinewald

Strijder & Verleider, Pionier & Terriër

[Recensie] Het Design Museum ’s-Hertogenbosch (tot 1 juni SM’s) opende met de eerste (dubbel)expositie onder de aangepaste naam met twee belangrijke schenkingen van privécollecties.

Bij de blijde overdracht en exposities, beiden trouwens geen (industrial) design maar toegepaste kunst, verschenen kleine publicaties/collectiecatalogi. Veelal functionele keramiek, die de legendarische Benno Premsela (1920-1997), industrieel ontwerper en cultuurpaus verzamelde. De andere schenking betreft de kleine privécollectie sieraden van Yvònne Joris (1950-2013).

Getooid met extraverte oorbellen, ringen, hangers en broches droeg zij haar vormgevingsovertuiging ook buiten de museummuren uit.  Als grande dame en onconventioneel directeur van Museum Het Kruithuis – voor-voorloper van het Design Museum verwierf zij een internationale topcollectie kunstenaarskeramiek, glaskunst en sieraden.

Conservator Frederic Baas belicht in Strijder & Verleider de rol van Premsela als verzamelaar en zo aanjager van toegepaste kunst. Op het omslag herken je een abstract detail van een kom uit zijn collectie. Het omslagpapier voelt ruwig aan de buitenkant en glossy van binnen.

Boekenkrant

Bij Pionier & Terriër over Yvònne Joris is het precies omgekeerd. Voorop prijkt een vloeiend detail van een sieraad. Verantwoord boekdesign maar in de boekhandel wellicht weinig aantrekkelijk om ontdekt te worden.

Anders dan bij Premsela laat Titus Eliëns in zijn Joris-monografie haar stilistisch uitwaaierende sieradencollectie goeddeels onbesproken. In zijn museale case study – bijna een Griekse tragedie – lees je hoe Joris als ambitieus directeur eerst alom geliefd was en daarna haar hand overspeelde. Toen tegen haar zin het gemeentelijke Kruithuis samenging met het Noordbrabants Museum, de provinciale concurrent in de stad, gooide ze de handdoek in de ring. Ze overleed kort na de opening van het huidige duo-museumcomplex.

Het type Benno

21 jaar na zijn dood zijn er nog steeds Benno-zeggers. Toen zij bij na de opening de bovenzaal verlieten kwam de in slagorde op stoere tafels (van beeldhouwer André Volten) opgestelde collectie weer tot zichzelf. Licht en ruimte omzwemden de tafel-eilandjes met kleine deelverzamelingen vazen, in het boekje vaak “containers” genoemd.

Meer dan de catalogus, met de alfabetisch op postzegelformaat afgebeelde collectie, maakt de expositie Premsela’s verzamelaarsoog duidelijk. Hij hield van onversierde, grofstoffelijke, strakke, masculien geproportioneerde vormen. Kleur alleen als het subtiel en meestal effen aangebracht was. Overheersende grijzen en witten, rôse-variaties als statement. (Als homovoorvechter verzamelde Premsela ook rôse wc-papiertjes). Topstukken op grote foto’s, met elkaar verwante objecten staan op een onmerkbare spread die onder een katern doorloopt. Even zoeken, maar slim!

Directeur Timo de Rijk schrijft in zijn inleiding dat Premsela zo’n vanzelfsprekende naam in de cultuurwereld was dat men na zijn dood in 1997 een nieuw type Benno zocht. Onbegonnen zaak.

Tegenwoordig mag één persoon niet zo lang aaneen in zoveel commissies zijn oordelen laten gelden. Premsela kocht voor zijn collectie wat musea zouden moeten verzamelen. Dit betekende voor de kunstenaar vaak weer een entrée naar museum- en overheidscollecties en subsidies. Ook nam hij designers van zijn florerende ontwerpbureau (tapijt en wandbekleding) mee naar exposities: om de kracht van ambachtelijkheid te laten zien. En ook omdat zij als verwante beroepsgroep de eerste verzamelaars zouden kunnen worden.

Gelijkgestemden verzamelen

Frederic Baas duidt de betekenis van Premsela, verzamelaar. Over het professionele en privéleven werden immers al een biografie en meerdere tentoonstellingen gewijd. Premsela maakte geen deel uit van een verzamelaarswereldje. Liever verzamelde hij gelijkgestemde kunstenaars om zich heen. Met zijn man Friso Broeksma organiseerde hij thuis dinertjes waarbij het manvolk de gehele cultuur besprak. Benno was stellig in zijn opinies. Schoorvoetende kunstenaars en homo’s stimuleerde hij hun roeping te volgen. Zo ontwierp hij ook zijn sociale omgeving.

Als ondergedoken Jood overleefde hij de oorlog maar verloor een groot deel van zijn familie in de vernietigingskampen. Na 1945 had Premsela niets meer te verliezen. Hij volgde zijn hart en zijn driften, de mannenliefde en het verzamelen. In een interview bij een eerdere collectie-expositie in het Stedelijk Museum Amsterdam (1993) zei hij over zijn intuïtieve verzamelaarscriteria dat hij vooral verrast wilde worden. “Dat kan zelfs negatief zijn. […] Iets zien wat  je nog niet hebt gezien. Er gaat een extra luikje open. […] en ik word heel erg geïntrigeerd. Dat is kwaliteit. […] Mooi op zichzelf zegt niks. Dat is voor mij geen aanleiding.”

Baas ziet de verzamelaar Premsela als arrangeur met een collectie die uit eilandjes met verwante vormen en mentaliteiten bestaat.

Meer ontwikkeling tonen de twee grootste verzamelingen daarin. Een is van Jan van der Vaart, een oude vriend. Premsela bezat vroeg werk: witte geometrische vaasvormen. Ze lijken weinig op de bronskleurige, als machinevorm gestileerde lichamelijke vazen waarmee hij uiteindelijk zijn naam vestigde. Ook als Premsela een nieuwe stap van Van der Vaart niet begreep – lees: waardeerde – kocht hij iets. Zo’n overgangsobject zou later een scharnier in zijn oeuvre blijken.

Aan de andere kant van het spectrum bevond zich Geert Lap, een student van Van der Vaart. Lap maakte flinterdunne, geometrische vazen die hij bestreek met in water verdunde klei en kleurpigment. Laps vormenreeksen leken als minimale variaties uit elkaar voort te komen. Hij kleurde ze met ijle pasteltinten uit de kleurendriehoek. Binnen de Premsela-collectie vertegenwoordigen Van der Vaart en Lap machismo tegenover teerheid.

Een anekdote over de cadeau gekregen kitscherige, postmoderne asbak van Mattheo Thun, lid van de ontwerpstroming Memphis, onthult Premsela’s verbondenheid aan functionaliteit en de terughoudendheid van het modernisme. Ofschoon hij bekoord raakte door de tempelachtige keramiek van Ettore Sottsass, wantrouwde hij diens postmodernisme bij Memphis. Hij verweet (Italiaanse) postmodernen gebrek aan het “sociale, verheffende aspect” en bespeurde zelfs fascistoïde trekjes als voorbode van een populistische tijd.

Als gedachtebepaling overtuigt dit boekje volledig. Nu nog een definitieve studie naar de Premsela collectie in relatie tot de andere vormgeving uit de periode 1970-2000.

Joris, een uniek type

Yvònne Joris nam juist Memphis, dat zij als eerste in Nederland in ’s-Hertogenbosch bracht, als vertrekpunt. Ze koesterde voorlopers van het postmodernisme: de Amerikaanse ‘mad potter’ George Ohr, Californische kunstenaarskeramiek of de ‘functionele glamour’ van serviesgoed uit de VS. Eliëns, als conservator bevriend met Joris, vertelt zijn in monografie hoe zij als secretaresse begon en uiteindelijk het museum leidde met de flair van een Amerikaans galeriehoudster.

Jaarlijks reisde ze met collectiestukken voor exposities naar de VS en bezocht er ateliers en galeries. Thuis wachtte er geregeld bureaucratische procedures, waar zij slimme omwegen voor vind.

Mocht het Kruithuis vanwege de monumentenstatus niet uitbreiden dan werd gewoon de binnenplaats overdekt. De Nederlands-Tsjechische postmoderne glasvormgever Bořek Šípek, oorspronkelijk architect, gaf zij het voordeel van de twijfel: ontwerp voor ’s-Hertogenbosch een museum dat concurreert met Aldo Rossi in Maastricht en Alessandro Mendini in Groningen.

Om de burgemeester en cultuurwethouder te overtuigen charterde ze een vliegtuig naar Praag. Daar zagen ze wat Šípek, in zijn inmiddels postcommunistisch vaderland, voor de bevriende president Václav Havel gebouwd (verbouwd) had. Toch torpedeert de raad haar Šípek-plannen en komen de eerste barstjes in haar tomeloze ambitie.

Bij een interpellatie vraagt een gemeenteraadslid Joris haar waar toch de mooie keramiekcollectie uithangt. Oprecht trots antwoordt zij dat die langs Nieuw-Zeelandse musea reist. Hoongelach valt haar ten deel. In 1999 krijgt Marcel Wanders van Joris zijn eerste museumtentoonstelling.

Maar het museum heeft dan het oude kruithuis verlaten en logeert bij de kunstuitleen, wachtend op betere tijden. Met het betrekken van een voormalige sigarenfabriek aan de andere kant van het spoor in 2005 ontkomt Joris tijdelijk aan de fusieplannen met het bedaagde Noordbrabants Museum.

Vrouwen en homoseksuelen

Eliëns spitte archieven door, wat resulteerde in deze – vooral voor museologen en beleidsmakers onthullende – monografie. Leerzaam is het zeker. En vermakelijk? De anekdotes gonsden rond bij de opening. Hoe Joris nieuwe aanwinsten gewoon in haar auto mee naar Nederland reed, nagezwaaid door de niets vermoedende douane. Hoe stoelen van het gesloten Vormgevingsinstituut, waar zij in de adviesraad zat, opdoken in het Kruithuis. Hoe boos zij journalisten opbelde als die over het andere keramiekmuseum Het Princessehof in Leeuwarden hadden geschreven zonder hét Nederlands Keramiekmuseum in ’s-Hertogenbosch te noemen.

Joris was dwars als de accent grave op de o van haar voornaam, die Eliëns overigens ook niet uitlegt.  Net als Frans Haks, directeur van het Groninger Museum – en zelfverklaard terriër – had zij een vroeg oog voor conceptueel design als nieuwe kunststroming en waardeerde zij  ook de vaak als secundair afgedane toegepaste kunst. De Bossche kunstenaarskeramiek van Picasso, Matisse, Dufy, Mirò, Chagall is uniek. Ook gaf zij Nederlandse ontwerpers opdracht voor postmoderne serviezen.

De nu voor Premsela’s collectie ingeruimde zaal toont normaliter ‘haar’ verzameling die – om het cliché te gebruiken – werkelijk on-Nederlands van kwaliteit is. En daarom zo vaak reisde. Haar eigen kleine collectie is te zien in het tot duistere schatkamer omgebouwde auditorium. Raar genoeg ontroert haar Amerikaanse ‘custom jewellery’ als iets intiem-persoonlijks.

Directeur Timo de Rijk valt te prijzen dat hij Joris en zo ‘hun’ museum eer bewijst. Eerder verklaarde hij juist elke ontwerper te wantrouwen die nu nog vazen maakt. En dat “design in Nederlandse musea veel te vrouwelijk en te huiselijk [is]” omdat op de afdelingen design “meer vrouwen werken – en homoseksuelen trouwens.” Curieus, deze tentoonstellingen beantwoorden namelijk exact aan dat beeld.

Hoe dan ook, de inzichtelijke publicaties bevatten zelfs een integrale Engelse vertaling.

Premsela: vooruit, maar welke buitenlander interesseert zich echt in de Bossche museumpolitiek van Duketown?

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

In het museum zijn beide boeken samen als speciale editie verkrijgbaar. De exposities Show Yourself duren tot 30 september, Design Museum Den Bosch, De Mortel 4, ‘s-Hertogenbosch

Boeken van deze Auteur:

Yvònne Joris: Pionier & Terriër

Klei!/Clay!