"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Big Books in Times of Big Data

Donderdag, 25 februari, 2021

Geschreven door: Inge Ven
Artikel door: Fleur Praal

Overleven en overleveren. De monumentale roman versus digitale media

[Recensie] De gemiddelde Nederlander leest net iets meer dan zeven boeken per jaar, en komt dus in een leven aan een totaal van ongeveer vijfhonderd gelezen boeken. (Leesmonitor 2020) Een geoefende, gretige lezer kan in een lang en voorspoedig leven misschien een tienvoud daarvan doorwerken. Vijfduizend boeken, dat klinkt als een respectabel aantal – maar toch is het mager in verhouding tot de ongeveer twintigduizend nieuwe titels die jaarlijks in de Nederlandse boekhandels verschijnen. En in het licht van het immer uitdijende medialandschap – Netflix biedt naar verluidt 36.000 kijk-uren, terwijl op YouTube elke minuut maar liefst driehonderd uur aan videomateriaal wordt toegevoegd – drijft zo’n onbeduidend aantal helemaal tot wanhoop. Toch kiezen toegewijde auteurs en even toegewijde lezers nog altijd voor de dikke pillen van de literatuur, zoals Jonathan Franzens Purity of Mark Z. Danielewski’s House of Leaves. Ze gaan ermee akkoord dat die beslag leggen op buitenproportioneel veel tijd en aandacht ten koste van andere media.

Stabiele waarden

Juist deze monumentale proporties zetten Inge van de Ven ertoe om lijvige romans in de eenentwintigste eeuw niet als toevalligheid te beschouwen: in Big Books in Times of Big Data stelt zij dat hun groot-zijn – in passend bonkig Engels, ‘bigness’ – een bewuste strategie belichaamt en daarmee betekenisvol is. (Van de Ven 2019: 23) Zoals architectonische monumenten van de negentiende eeuw zogenaamd stabiele waarden moesten verbeelden in tijden van socio-culturele flux, beschouwt Van de Ven de monumentale roman als een poging tot stabilisering van een medium ten tijde van socio-technologische transformatie. Van de Ven, van origine literatuurwetenschapper, werkt nu als universitair docent aan de Universiteit van Tilburg aan de interdisciplinaire School of Humanities and Digital Science, en specialiseert zich in het spanningsveld tussen online cultuur en de klassieke gedrukte tekst. Vanuit deze lijn beziet zij de monumentale roman als een vorm uit het verleden met het doel zich te onderscheiden in de toekomst; het boek neemt plaats te midden van andere media, maar tegelijk op kritische afstand. Een werk als William T. Vollmanns The Royal Family eist diepe aandacht en langdurige concentratie, juist in tijden waarin een waaier van digitale media constant om aandacht piept, pingelt of pop-upt.

Marcel Proust

Boekenkrant

In het eerste hoofdstuk formuleert Van de Ven deze hypothese en een begrippenkader; in de zeven hoofdstukken daarna analyseert ze vanuit verschillende perspectieven conceptuele overlevingsstrategieën in een corpus van monumentale romans uit de eenentwintigste eeuw. De onderbouwing van deze concepten rust op een inspirerende verscheidenheid van wetenschapsdisciplines – van de sociologie tot de mediafilosofie, van de klassieke literatuurwetenschap tot de psychologie, en van memory studies en cultuurstudies tot genderstudies. Van de Ven past deze interdisciplinaire theorieën schijnbaar moeiteloos toe op de trefzekere casussen. De opmerkzaamheid in haar close-readings overtuigen zelfs de lezer die schoorvoetend moet bekennen tot dusver niet veel aandacht in monumentale romans te hebben gestoken. Bovendien wordt het hedendaagse corpus steeds verbonden aan historische werken die ook monumentale eigenschappen hebben, zoals Laurence Sternes Tristram Shandy of het oeuvre van Marcel Proust. Het herhaalde inzicht dat de roman ook in andere tijden enerzijds de tijdsgeest belichaamt, maar anderzijds een kritische reflectie erop biedt, maakt aannemelijk dat deze duale functie ook anno nu het geval is.

Meanderende plots

In het tweede hoofdstuk bijvoorbeeld, wordt volgens dit stramien overtuigend betoogd dat moderne monumentale romans een vernieuwde ervaring van het sublieme bieden. Van de Ven schetst hiervoor eerst de Kantiaanse context: simpel gezegd stelt deze dat de mens de wereld cognitief in zich opneemt door deze in kleine stukken op te delen en vervolgens de delen weer samen te voegen tot een totaalplaatje. Als er echter te veel losse delen zijn, kan ons brein zich de som van het geheel niet meer voorstellen: voorbij het cognitieve begrip ligt dan de overgave aan de ervaring van het sublieme. Volgens Van de Ven refereren andere literaire stromingen aan het sublieme, maar de moderne monumentale roman resoneert met de informatiestress van de digitale tijd en wordt zo een ongekend ‘data-sublieme’. Door analyse van gebruikte narratieve technieken als eindeloos meanderende plots, een veelheid aan personages waarvan het belang niet duidelijk wordt, uitweiden en teruggrijpen, uitgebreide opsommingen en oeverloos doorlopende zinnen wordt duidelijk hoe Roberto Bolaño’s 2666 (2004) het ‘performative and quantitative effect of information overload’ belichaamt in het big datatijdperk.

Het big-datatijdperk uit de titel van haar boek ziet Van de Ven in het verlengde van Manuel Castells’ ‘informatietijdperk’, dat begon met de opkomst van computers in de jaren zeventig. (Castells 2000 [corr.:1996] in Van de Ven 2019: 15, 23) Technologie zorgde ervoor dat kennis en informatie centraal kwamen te staan in economie en maatschappij; online connectiviteit heeft dit doen uitgroeien tot “today’s possibility of recensie processing and transmitting unprecedented amounts (petabytes) of data, without the need to sample (N=all)”.1 (Van de Ven 2019: 23). Die massa aan data is veelomvattend en toch fijnmazig gedetailleerd, snel, schaalbaar en flexibel. Dit leidt, zo stelt Van de Ven, tot ‘dataficatie’, de illusie dat onze totale menselijke ervaring in data te vatten en daarmee te bewaren is. Een dergelijke prikkelende stelling spreekt intuïtief aan en schetst contouren van de maatschappelijke en culturele invloed van ‘big data’, maar de wezenlijke essentie van het fenomeen lijkt toch als zand door de vingers te glippen.

Mijn strijd

Ook andere technische begrippen blijven tamelijk impliciet. Zo staat in hoofdstuk 3 de database centraal, onder andere in vergelijking met de ‘anaforische singulatief’. Dit is de narratieve modus waarin iets dat meerdere malen gebeurt, evenzoveel malen genoemd wordt in de tekst – ongebruikelijk, zij het niet onbestaand in de wereldliteratuur, maar veelvoorkomend in Karl Ove Knausgårds Min kamp (Mijn strijd) en andere monumentale werken. In deze modus wordt het tellen van gebeurtenissen de kern van het vertellen, of neemt het tellen zelfs het vertellen over, onder de premisse dat elk detail van elke instantie even belangrijk is. In 2666 wordt een waanzinnige hoeveelheid femicides in de stad Santa Teresa in deze modus opgevoerd met het effect dat dit het lezersbegrip te boven te gaat:2 “[t]he writing is suspended between the ‘narrative’ wish for motivations and causality and the database’s embodiment of an illegible number of entries which can be combined and recombined almost endlessly.” (Van de Ven 2019: 81) Van de database wordt verder nog gezegd dat hierin informatie van context ontdaan wordt (69), dat deze een inherent open einde heeft (77) en een golf aan discrete, separate data behelst die het narratief overspoelt (81-83).

De informatiekunde biedt echter ruimte voor een andere interpretatie: de database wordt er beschouwd als een ordeningsinstrument bij uitstek – inderdaad ontworpen om een uitdijende hoeveelheid data in op te slaan, maar volgens een vooraf vastgestelde structuur en opbouw zodat deze goed opvraagbaar en doorzoekbaar blijft in de specifieke gebruikscontext waarvoor de database is bedoeld. (Ullman & Widom 1997)

De gefragmenteerde beschrijvingen van de slachtoffers in 2666 zijn dan te interpreteren als database records waarvan zoveel gegevens ontbreken, dat de onderliggende structuur ervan ondoorzichtig wordt. Met deze definiëring van het begrip database blijft het overtuigend aangetoonde literaire effect van de anaforische singulatief absoluut opmerkelijk, maar je zou kunnen stellen dat het meer wegheeft van de willekeurige resultaten van een full text-zoekmachine zoals Google dan van de weergave van treffers in een vastomlijnde, gecontroleerde database-omgeving.

Ongeacht ruimte voor interpretatie formuleert Van de Ven concepten die in studies van verschillende disciplines als gereedschap kunnen dienen. Het hoofdstuk over zelfrepresentatie focust op de spanning tussen het beleven en het vastleggen. Die is sterk voelbaar tijdens het schrijven, omdat tijdens dat proces niets anders kan worden beleefd. Via digitale middelen zoals selfies lijken beleven en vastleggen elkaar minder te hinderen – culminerend in de ‘quantified self’-trend, waarbij allerlei aspecten van de dagelijkse beleving zogenaamd ongemerkt als data in parameters worden vastgelegd.

Breaking Bad

Toch hindert het digitaal vastleggen ons leven wel degelijk, omdat het onze aandacht verplaatst naar het online domein en zo steeds het gejaagde gevoel van tijdsgebrek wordt aangewakkerd. (Turkle 2011 in Van de Ven 2019: 96) Deze prikkelende observatie wordt uitgewerkt in een gedegen analyse van Knausgårds worsteling om zijn leven vast te leggen in romans – een levenswerk dat hem misschien onsterfelijk maakt, maar feitelijk het leven belemmert. In de hoofdstukken over monumentaliteit in televisieseries (6) en het boek als tegenhanger van de onbegrensde representatie in de digitale omgeving (7) passeert een waaier aan behulpzame concepten de revue die worden geïllustreerd met levendige voorbeelden. De onmiddellijke neiging om met aanvullende voorbeelden te komen waarop de theorie ook toepasbaar is – Breaking Bad met de op kijkersvoorkeuren gebaseerde spin-offs Better Call Saul en El Camino als voorbeeld van ‘participatory culture’; het Marvel-universum in stripboeken, films, series en fan-art als ‘transmedial storytelling’ – kan men interpreteren als een teken van kwaliteit en brede relevantie. Niet minder relevant, ten slotte, is Van de Vens analyse van de onbewuste associatie van het monumentale met het mannelijke in de westerse literatuur (hoofdstuk 5).

Want inderdaad, waarom zou Knausgård een epische held zijn die met zijn schrijven de dagelijkse beslommeringen kan ontstijgen, maar wordt Elena Ferrantes vergelijkbare proza in haar Napolitaanse romans dikwijls afgedaan als banaal gedram over de opgelegde beperkingen van het bestaan? Hoewel de verbinding met socio-technologische veranderingen wellicht niet zo duidelijk aanwezig is als in de andere hoofdstukken, raakt dit wel aan een andere dimensie van monumentale romans: hun symbolisch kapitaal. Auteurs vinden hun eigen dikke pillen letterlijk en figuurlijk gewichtiger dan dunne novelles, getuige interviews met Franzen, Knausgård en Vollmann. Hun lezers bevestigen gretig deze visie: zo kunnen zij zich immers bij een select gezelschap scharen dat een onredelijke hoeveelheid tijd, vergevorderde leesvaardigheid en onvoorwaardelijke aandacht kan aanwenden om de monumentale roman daadwerkelijk t lezen. (Van de Ven 2019: 219)

Tegenhanger

Dit idee van de roman als diepere en vertraagde tegenhanger van digitale media kan worden bezien als elitair, zo merkt Van de Ven op, zeker omdat de monumentale roman opzettelijk ontoegankelijk is. (Van de Ven 2019: 197) Toch is het dit tegendraadse karakter dat het boek ook in zijn algemeenheid in staat stelt te overleven in het digitale tijdperk, en garandeert dat het lezen van boeken vooralsnog een eigen symbolische plaats inneemt in het culturele veld. Zo legitimeert Van de Vens analyse van de monumentale roman tevens bredere studies naar het boek in de context van andere media. Natuurlijk beweegt het boek mee met veranderende socio-technologische omstandigheden. Maar anderzijds blijft het stoïcijns: ondanks de overvloed aan recensie digitale alternatieven blijft de papieren, gebonden roman juist vanwege zijn onvervreemdbare eigenschappen de moeite van het lezen waard.

Eerder verschenen in Vooys

Noten

1 Overigens is de petabyte, oftewel 1015 bytes, inmiddels overstegen door de exa-, zeta- en yottabyte. Die laatste is een 1 met vierentwintig nullen.
2 De term femicide werd in 1976 gemunt door Diana Russell, voor ‘de moorden op vrouwen (door mannen) omdat zij vrouw zijn’. (eigen vertaling) (‘the killing of females by males because they are females’). (Russell & Van de Ven 1976)

Literatuur

Leesmonitor (2020). Leestijd. www.leesmonitor.nu/nl/leestijd, 29 mei 2020.
Russell, D.E.H. & N. van de Ven, Crimes Against Women. The Proceedings of the International Tribunal, Brussels 1976.
Ullman, J. & J. Widom, A First Course in Database Systems, New York 1997.