"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Bloedroes

Woensdag, 13 april, 2016

Geschreven door: Jan Verplaetse
Artikel door: Marnix Verplancke

Filosoof Jan Verplaetse ontrafelt het rode mysterie

Wat heeft een filosoof met bloed? Veel, aldus Jan Verplaetse, want bloed suggereert een verbondenheid met onze oernatuur en met de duistere krachten diep in onszelf. Maar is die suggestie echt, of alleen maar misplaatste romantiek? Een gesprek over geschifte mayonaise, waarom je van de Vlaming geen vegetariër zal maken en de bloedeloosheid van Europa.

“Ik weet het,” zegt Jan Verplaetse bijna verontschuldigend, ”vandaag de dag bekennen dat bloed je iets doet kan verdacht lijken. Dat komt ongetwijfeld doordat bloed met het duistere wordt vereenzelvigd, met politiek incorrecte denkbeelden en het romantische idee dat onze rationele moderniteit een eilandje is in een zee van chaotische krachten. Dat kan gevaarlijk zijn voor mensen die daarmee gaan flirten. Vandaar mijn onderzoek. Is dit alleen maar romantiek, of is bloed echt iets speciaals? En is dat romantische geflirt met het sublieme wel toelaatbaar? Is het niet raar dat sommigen ervan genieten wanneer het huis van de buren door een storm wordt verwoest? Of dat ze sympathiseren met de recente aanslagen? Je moet dergelijke emoties niet onderdrukken, of negeren. Je moet er rekening mee houden. Anders zal je niet begrijpen waarom het bijvoorbeeld onmogelijk is om van een Vlaming een vegetariër te maken. Er bestaan tientallen rationele argumenten waarom we naar minder vleesconsumptie moeten, van ecologische tot dierenrechtelijke, maar vlees doet mensen nog steeds dromen van een wildere en onstuimigere wereld, waarin de rationaliteit tekortschiet om de realiteit te vatten. Vandaar dat kweekvlees nooit zal aanslaan. Je mag nog zo rationeel kunnen aantonen dat de biefstuk die in een laboratorium gekweekt wordt identiek is aan die van een koe, mensen zullen altijd die tweede biefstuk lekkerder vinden.”

Verplaetse beleefde zijn persoonlijke ‘biefstukmoment’ toen hij nog studeerde en op een dag in het ouderlijke huis de keldertrap afdaalde. Aan een haak aan de waterleiding hing een pas gevilde haas waar het bloed nog uitdrupte. Het viel in een schaaltje en Verplaetse voelde een onweerstaanbare drang om er zijn vinger in te steken, om eraan te voelen, te ruiken en er zelfs van te proeven. Dit bloed deed hem iets besefte hij, al kon hij niet meteen zeggen wat precies. Decennialang is hij met dat gevoel blijven zitten, tot hij er het ideale studieobject in vond en er uiteindelijk het boek Bloedroes over schreef.

Vandaag zien we bloed louter als een medische of wetenschappelijke substantie, die in se niet eens zo veel verschilt van urine, maar voor de Verlichting was bloed iets heel speciaals, ontdekte Verplaetse. Het was een bijna magische of goddelijke levenskracht en de weg naar de bovennatuurlijke wereld. Denken we bijvoorbeeld maar aan het bloed van Christus dat tijdens de eucharistieviering wordt gedronken. “En zijn lichaam dat opgegeten wordt,” voegt Verplaetse er nog aan toe. “Je kan dit niet begrijpen zonder het offer uit de Griekse en Romeinse oudheid. Men offerde toen schapen en runderen, en de Grieken zelfs leeuwen en gieren. De Christenen zijn steeds heel sterk ingegaan tegen die heidense dierenoffers, voornamelijk omdat zij potentiële gelovigen ervan weerhielden zich te bekeren. Voor onbemiddelden waren dergelijke offers de enige manier om nu en dan wat vlees te bemachtigen. Daarom werd het offer door de eerste Christenen voorgesteld als iets demonisch. Eens die heidense gebruiken uit de weg, is men echter geleidelijk aan het overlijden van Christus zelf als een offer gaan opvatten. Vandaar ook het lam Gods natuurlijk. Terwijl men voorheen absoluut antibloed was, werd dan opeens die offersymboliek overgenomen, maar dan beperkt tot Christus en heiligen. Dierenbloed en bloed van gewone mensen had geen speciale betekenis meer. Voorheen was het consumeren van bloed des duivels. Clemens van Alexandrië zei bijvoorbeeld dat het ten strengste verboden was het bloed van dieren te drinken, zelfs wanneer je in de woestijn zat zonder een druppel water. Dan zou je jezelf verlagen tot een dier. Arabieren hadden de gewoonte in dat geval even in de hals van hun kameel te prikken en daaronder te gaan hangen, maar dat mocht een Christen dus niet. Bloed werd een gewone substantie, al was het aartsmoeilijk om dat verkocht te krijgen. Er zijn getuigenissen uit het einde van de negentiende en zelfs het begin van de twintigste eeuw over mensen die bij terechtstellingen bloed opvingen om dit door epileptici te laten drinken zodat zij zouden genezen. Zowel kerk als wetenschap zwoeren dit af, maar zij konden niet op tegen het volksgeloof.”

Foodlog

Bloedtransfusies zullen in dit licht wellicht lang verdacht gebleven zijn?

Verplaetse: “Ja, zelfs onder medici. Tot aan de Tweede Wereldoorlog weigerden Duitse chirurgen om citraatbloed te gebruiken, bloed dat onstolbaar werd gemaakt door toevoeging van een soort citroenzuur waardoor het ook buiten het lichaam bewaard kon worden. Zij opteerden daarentegen voor volbloedtransfusies, van de ene patiënt rechtstreeks naar de andere, ook al waren die gruwelijk. Als donor lag je naast de ontvanger en als bezoeker maakte je kans om niet alleen met je zieke oom of tante geconfronteerd te worden, maar ook op een brancard terecht te komen naast hun buurman die bloed nodig had. Dat was emotioneel heel ingrijpend, maar het werd in een verhaal geplaatst van verbinding tegenover versplintering. Er werden heel wat drogredenen gebruikt en men speelde vooral in op de onzekerheid. Citraatbloed kon toch niet hetzelfde zijn als vers bloed? Maar argumenten om dat te staven had men niet. Men zou Duits bloed kapotmaken of verkopen, dacht men, en dat mocht niet. Dit waren wetenschappers die zich verzetten tegen het idee dat de werkelijkheid niet meer was dan atomen en moleculen. Dat idee had hen veel opgeleverd. Er ging geen maand voorbij zonder dat er een nieuw middel tegen tetanus, hondsdolheid of difterie werd ontwikkeld. Zij zagen wel de verdienste van de rationele kijk op de wereld, maar zij vonden ook dat er een stuk mysterie verloren ging. In dat verhaal werd bloed een soort laatste reddingsboei. En dat is het nog steeds een beetje, want ook al zal het ongetwijfeld in de toekomst mogelijk zijn om kunstbloed te maken, voorlopig lukt dat nog niet helemaal. Daarbij vormt de semipermeabele wand die cellen omringt een struikelblok, wat sommige mensen ertoe verleidt met stelligheid te beweren dat de mens nooit echt het mysterie van het bloed zal kunnen ontrafelen.”

Een speciaal soort bloed is menstruatiebloed, dat de mayonaise doet schiften.

Verplaetse: “Daar lachen we nu mee. We voelen ons zelfs een beetje beschaamd als vrienden of kennissen dit nog geloven. Maar dit verhaal is nooit wetenschappelijk ontkracht, net zoals men er niet in geslaagd is te bewijzen dat er geen menotoxines zitten in menstruatiebloed en dit dus niet giftig is. In de eerste helft van de twintigste eeuw zijn er tussen de dertig en de veertig studies over uitgevoerd en een round-upstudie uit de jaren 1970 besloot nog dat er iets moest zijn, al wist men niet wat.”

Het zal wel geen toeval zijn dat alleen vrouwen menstrueren wellicht?

Verplaetse: “En dat de wetenschappers die op zoek gingen naar menotoxines allemaal mannen waren. Vrouwenbloed maakt dingen kapot, terwijl mannenbloed constructief is, wil de mythe. Dat idee gaat al terug tot bij Plinius de Oudere in de eerste eeuw. En er is de connotatie met seksualiteit natuurlijk, die duistere, moeilijk te beheersen kracht. Wat je ook niet mag onderschatten is dat menstruatiebloed niet stolt. Wanneer je niet weet hoe dat komt, kan dat bloed daardoor iets magisch lijken. Het is bovendien interessant om te zien hoe die mythe zich aan de moderniteit heeft aangepast. Zo dacht men in de twintigste eeuw dat menstruerende vrouwen niet in een fotozaak mocht werken omdat het ontwikkelen van de foto’s dan zou mislukken, of dat de groenten in conservenblikken die zij in de fabriek aanraakten zouden bederven.”

Worden we wild bij het zien of ruiken van bloed?

Verplaetse: “Ik denk het niet. Er zijn getuigenissen van mensen die tijdens veldslagen in de Eerste Wereldoorlog een boost kregen door het zien van bloed, alleen kunnen we zulke omstandigheden in een laboratorium natuurlijk nooit nabootsen. Wij hebben tests gedaan met potjes en schaaltjes, maar het kan zijn dat dit pas een effect heeft wanneer er meer bloed vloeit, dat je die boost pas voelt wanneer je een bajonet in de vijand ploft en zijn bloed over je heen gutst. Ik denk dat we op dat vlak heel sceptisch moeten zijn. Net zoals over het idee dat de mens een erfelijk geheugen zou hebben. Zo verklaarde men in de jaren 1920 menstruatiepijnen als een restant van heel lang geleden, toen horden mannen door het land trokken op zoek naar seks. Zij overvielen dorpen en verkrachtten er systematisch alle vrouwen. Menstruatiepijn zou dan voortkomen uit de herinnering aan die verkrachtingen. Die manier van denken en het zeer pessimistische mensbeeld dat ermee gepaard gaat moet je zien als iets typisch cultuur- en tijdgebondens, gevoed door de ideeën van Hobbes, Malthus en Darwin. Zij geloofden dat wij niet alleen onze hersenen erven van onze voorouders, maar ook de culturele inhoud van die hersenen. Je krijgt dan een totaalpakket waarin het idee van bloedlust mooi past. Vandaar dat dit type verhalen floreert tussen 1850 en de periode na WO I. Rond WO II wordt dat heel wat minder. Zo hebben de Britten de bloeddorst van hun troepen proberen aanwakkeren door hun bloeddouches te geven en hen met hun bajonet in karkassen van schapen te laten steken, maar zij zagen al gauw dat dit geen enkel effect had. Wel integendeel: zoveel contact met bloed deprimeerde hen.”

Allemaal inbeelding dus?

Verplaetse: “Gekoppeld aan het idee van een barbaarse mannelijkheid. Zelfs Darwin was tuk op jagen. Anders was je immers geen man. En liefst op de wildste beesten natuurlijk: wolven. Je werd pas een man door daar van te genieten. Ook dat was een verzet tegen de moderniteit die gelijkheid en respect voor de fysieke integriteit propageerde. Zo kon je je ook distantiëren van een vrouwelijk en te geciviliseerd ideaal waarin men alleen aan atletiek of gymnastiek deed. Je ziet dat heel mooi aan de Badminton Library, een reeks van 28 boeken waarin op het einde van de negentiende eeuw een overzicht werd gegeven van alle bestaande sporten. Dat begint met jagen en vissen, en eindigt met atletiek en cricket.”

Een man is dus een bloeddorstig wezen, maar als het op vechten aankomt, wordt toch steevast op de bloeddorstigheid van de vijand gewezen?

Verplaetse: “Hier zien we inderdaad iets dubbels. Men is wel bloeddorstig, maar men zegt het nooit luidop. Je wil immers niet als een beest neergezet worden. Tijdens WO I werd over de Indische Gurkha’s die aan Britse zijde vochten beweerd dat zij ’s nachts de Duitse loopgraven binnenslopen en er de slagaders van de vijanden opensneden om er het bloed uit te slurpen. Dat werd geloofd omdat Gurkha’s exotisch waren. Een beetje bloedlust was goed wilde je een echte man zijn, maar zoveel bloedlust was dan weer overdreven en primitief.”

Wat moeten we dan denken van IS-strijders die voor de camera mensen onthoofden?

Verplaetse: “Zij gaan nog een stapje verder. Dat is propaganda waarbij je aan de ander expliciet laat zien tot wat je in staat bent met de bedoeling hem af te schrikken. Wreedheid kan dus heel verschillende functies hebben in een gewelddadig conflict. IS weet ons te raken in onze verborgen irrationele natuur. Omdat ze geen raketten en drones hebben, spelen zij in op onze psychologie. En zij beseffen daarbij maar al te goed dat wij geen modernistische burgers zijn die hun schouwspel nuchter naast ons neerleggen.”

Meer zelfs, door tijdens het journaal expliciet te zeggen dat die wreedheden te erg zijn om op tv te tonen wordt het effect ervan wellicht nog versterkt?

Verplaetse: “Precies. Dat doet mij denken aan het verhaal over de vikings die luidop zongen terwijl ze mensenoffers brachten. De priesters zeiden dan tegen de gelovigen dat ze niet konden uitweiden over die liederen omdat ze te schandelijk waren om te herhalen. Succes gegarandeerd natuurlijk.”

Is er dan werkelijk niets van aan, dat het zien of ruiken van bloed ons andere mensen maakt?

Verplaetse: “Nee, we hebben het wetenschappelijk getest en het is niet meer dan een zwart-romantische fabel. Die romantiek maakt het ons mogelijk te genieten van vreselijke zaken, zoals slachthuizen bijvoorbeeld. Zo’n koeienkarkas heeft wel iets. Hippe slagers pronken ermee. Ook al zit er achter die schoonheid ongelooflijk veel wreedheid en smerigheid. En het paradoxale is dat je daar pas van kunt genieten door modern te zijn. Het is pas tegen de achtergrond van ons rationele bestaan dat die irrationele, duistere romantiek zo aantrekkelijk wordt. Dat is ook de reden waarom ik indertijd tot mijn bloedroeservaring kwam. Het huis van mijn ouders was een toonbeeld van burgerlijke orde en netheid. Zelfs de wijnflessen in de kelder werden afgestoft. Het contrast tussen die ordelijke omgeving en de van het bloed druipende haas toonde me het romantische sublieme. De Oostenrijkse schapenhoeder ziet het sublieme niet van de Alpen, daarvoor moet je een stedeling zijn, net zomin als iemand die dagelijks in slachthuizen werkt het schone van het koeienkarkas ziet. Je moet er dus buiten staan om het sublieme te zien. Maar dat maakt die ervaring niet minder reëel natuurlijk. Er bestaat wel degelijk iets naast ons moderne bestaan.

En om dat te ontdekken kijken we naar horrorfilms?

Verplaetse: “Ja, omdat dit het aanvaardbare gezicht is van het sublieme. Dat je een film over terrorisme fantastisch vindt, is geen probleem, maar wanneer je in extase raakt door een echte aanslag, ben je niet normaal en overtreed je een morele grens. Moreel gezien kun je geen plezier beleven aan vreselijke zaken. Je probeert daar iets aan te doen. Aan horror valt niets te doen, net zo min als aan het sublieme leed uit het verleden, zoals de gruwelijkheden op de slachtvelden van WO I. Maar wanneer het over het hier en nu gaat ligt dat anders. Drie jaar geleden trof men in een Grieks zigeunergezin een blond meisje aan. Meteen gingen alle alarmbellen af. Dat kind was ongetwijfeld gestolen omdat zigeuners voorgesteld worden als kinderdieven. De ouders van het meisje zeiden dat ze het geadopteerd hadden van een Bulgaarse vrouw die er niet voor kon zorgen. Niemand geloofde hen, tot de vrouw gevonden werd en zij het verhaal bevestigde. De romantiek geeft een dubbel beeld van de zigeuner: enerzijds ongerept en puur, maar anderzijds ook een gewetenloze dief. Wanneer je dat zwart-romantische idee blijft herhalen en toepassen in de realiteit, overschrijd je een morele grens. De romantiek is een slechte leermeester. Kijk naar het recente Nederlandse referendum dat uitgedraaid is op een pleidooi voor het terugplooien op de eigen gemeenschap. Dat idee steunt op allerlei romantische, maar niet echt haalbare fantasieën die onderhuids bij heel veel West-Europeanen aanwezig zijn.”

Kan het rationele antwoord dat Karel De Gucht daarop gaf hen overtuigen?

Verplaetse: “Die begrijpt dat blijkbaar niet. En in feite zou hij dat zeer goed moeten begrijpen, want wat doet hij tijdens de vakantie? Dan trekt hij naar zijn Italiaanse buitenverblijf om zich over te geven aan zijn eigen romantische fantasie. Hij is een voorbeeld van een schizofreen die beweert dat hij modern is in zijn functie en romantisch in zijn vrije tijd. Dat is fijn voor iemand die zich dit kan permitteren, maar de meeste mensen kennen die luxe niet. Waarom moeten die Turken er ook nog eens bij, vragen zij zich af, en wat hebben wij met al die mensen die via spleten en kieren Europa binnenstromen? Zij geloven niet meer in de seculiere rechtsstaat en willen terug naar het verleden, naar een wereld die nooit heeft bestaan.”

Moet Europa naast het rationele verhaal dan ook een emotioneel verhaal brengen?

Verplaetse: “Die twee verhalen zullen altijd met elkaar botsen. Misschien is Japan wel het enige voorbeeld van een samenleving waarin moderniteit en traditie succesvol met elkaar gecombineerd worden. Bij ons ligt dat heel anders. Ga bijvoorbeeld maar eens na welke kijk men op de geschiedenis heeft. Voor een modernist is geschiedenis een bizarre afvalberg om zo gauw mogelijk te vergeten. Een conservatief zal daarentegen beweren dat alles ooit terugkeert en dat de geschiedenis een schatkist vol nuttige ideeën blijft. Die twee visies zijn moeilijk te verenigen.”

Verschenen in De Morgen


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: