"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Bloeiende kennis

Woensdag, 14 februari, 2018

Geschreven door: Esther van Gelder
Artikel door: Karin de Leeuw

Natuurhistorie was de big science van de zeventiende eeuw

[Recensie] De wetenschappelijke revolutie van de zestiende en zeventiende eeuw wordt over het algemeen voornamelijk geassocieerd met doorbraken in de natuurwetenschappen en de astronomie. Die waren zeker van immens belang. Maar verreweg het meeste geld werd in die tijd geïnvesteerd in wat we nu noemen de natuurhistorie. We vergeten het wel eens als we door de hortus van een oude universiteitsstad lopen: die tuin is niet aangelegd voor het plezier. Het is een wetenschappelijk laboratorium.

Kosten noch moeite werden geschuwd voor het verzamelen en bestuderen van exotische planten. Vanaf het begin hadden de Oost- en Westindische compagnieën mensen in dienst die planten verzamelden en gelegenheid kregen om mineralen, planten, mensen en dieren te tekenen en beschrijven. Kunstenaars specialiseerden zich in het tekenen van planten. Specialisten correspondeerden ijverig met elkaar. In heel Europa werden tuinen aangelegd waar men exoten kweekte en zich toelegde op veredeling.
Nederland richtte zich met name op de botanie. Speciaal de studie en vermeerdering van nieuwe gewassen had de aandacht. De invoer van de tulp uit Turkije en daarna volgende tulpengekte waren er bekende voorbeelden van. Maar ook de aardappel, gember en aloë vera raakten in die tijd bekend. Tussen 1550 en 1700 steeg het aantal bekende plantensoorten van naar schatting 500 naar 7.000. De geneeskunde, verfindustrie en voedingsindustrie zijn alleen maar enkele voorbeelden van bedrijfstakken die profiteerden van deze kennisexplosie.

Leiden nam een speciale plaats in binnen de studie in de Nederlanden. De Hortus Botanicus is de oudste van Nederland en nog steeds beroemd. Carolus Clusius was er de eerste professionele botanicus die er werkte. Clusius had voor hij in Leiden neerstreek grote delen van Europa bereisd en overal contacten gelegd. Hij onderhield een uitgebreid netwerk. Zowel planten als beschrijvingen werden uitgewisseld. Wat daarbij van het allergrootste belang bleek was een standaardisering van kennis en de weergave daaraan. Daarvoor was de samenwerking binnen de zojuist opgerichte Leidse universiteit een grote kans. Generaties studenten werden in Leiden opgeleid en verspreiden zich over de wereld. Hermann Boerhaave en de Zweed Carolus Linnaeus zijn er de beroemde voorbeelden van.

Catalogi waren gaandeweg steeds meer nodig. Wetenschappers gebruikten ze om te kunnen ruilen, kwekers om zich bekend te maken bij klanten. Een mooi voorbeeld daarvan is De Nieuwe Nederlandse Bloem-Hof, ofte Sorgvuldige Hovenier van Henrick van Oosten. Het zou een van de populairste tuinboeken van de achttiende eeuw worden. Wat ons nu opvalt is de enorme hoeveelheid variëteit die er in genoemd wordt en het grote aantal drukken dat het boekje beleefde. Tuinen en plantensoorten waren inderdaad big business.

Boekenkrant

Onder redactie van Esther van Gelder is een kleine, mooi geïllustreerde geschiedenis van zeventiende-eeuwse botanie samengebracht. Aardig is het voorwoord van de directeur van het Boerhaave Museum in Leiden, Dirk van Delft. Hij wijst er op hoe de bollenteelt in de omgeving van Leiden nog steeds een economische sector van belang is en beschrijft in het kort zijn eigen jeugd in het gezin van een bloembollenkweker. De groene ontdekking van de Gouden Eeuw, zoals de ondertitel van het boek luidt, loopt inderdaad door tot op de huidige dag.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles