"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Brieven 1484-1536

Zondag, 1 oktober, 2017

Geschreven door: Harm-Jan van Dam
Artikel door: Roeland Dobbelaer

Brieven van Erasmus van Rotterdam

[Voorpublicatie] Uitgeverij Athenaeum, Polak & Van Gennep werkte afgelopen jaren gestaag aan de publicatie van Erasmus’ verzamelde werk. Eerder verschenen al Gesprekken (2001), Lof en blaam, wat we vooral kennen als Lof der zotheid (2004), Opvoeding (2006), Verweerschriften (2007), Spreekwoorden – Adagia (2011) en Theologie (2015). Deze week verschijnt Erasmus’ Brieven, gekozen, vertaald en toegelicht door Harm-Jan van Dam, jarenlang universitair hoofddocent Latijn aan de Vrije Univrsiteit. Hij vertaalde eerder Erasmus’ Lof der Zotheid.

Brieven is het slotdeel van de reeks en is een prachtige uitgave. We krijgen een schitterende inkijk in het leven van Desiderius Erasmus (1466-1536), hoe hij werkte, hoe zijn netwerk was opgebouwd en hoe hij correspondeerde met alle groten der aarde in zijn tijd. De eerste brief in de bundel is geschreven toen Erasmus achttien jaar was, is gericht aan een van zijn voogden en gaat over zorgen over zijn erfenis. De laatste brief van Erasmus is van twee weken voor zijn dood. Erasmus belooft er zijn vriend Goclenius te helpen bij een rechtszaak die tegen hem dreigde te worden aangespannen. Voor elke brief staat een toelichting en uitleg van Van Dam waardoor het heel gemakkelijk is om de brieven in Erasmus te plaatsen en volop te genieten van deze erudiete humanist. Brieven is een prachtig boek, heerlijk voor de komende donkere avonden in de winter.

De Leeslub van Alles publiceert als voorpublicatie twee brieven uit de bundel: een brief aan Maarten Luther en een aan Thoms Moore, met telkens de uitleg van Harm-Jan van Dam erbij.

Boekenkrant

39. Via zijn vertrouwde bediende John Smith, die niet veel later bij Thomas More in dienst kwam, zond Erasmus zijn vriend deze brief over praktische zaken, en vooral over zijn geesteskinderen: de geplande nieuwe uitgave van zijn brieven (de derde alweer, waarin de brieven natuurlijk niet in hun oorspronkelijke vorm zullen worden opgenomen!), de herziene editie van zijn Nieuwe Testament waarvoor Erasmus op dit moment twijfelde tussen de uitgevers Aldus Manutius in Venetië en Froben in Bazel (het werd de laatste) en zijn nooit erkende satire op paus Julius ii (zie nummer 34). Ook More’s Utopia komt aan de orde (zie ook nummer 32); de ironische beschrijving van alle beperkingen die de paus echtelieden oplegt, drijft enigszins de spot met More’s verknochtheid aan zijn rol als echtgenoot (zie nummer 52) en heeft ook elementen uit Utopia in zich. In het voorbijgaan komen
de stellingen van Luther ter sprake. 

Leuven, 5 maart 1518

Aan mijn vriend More
Oprechte vriend,
Allereerst een verzoek om aan de bode, mijn bediende John, de brieven toe te vertrouwen, van mijzelf of van jou, die je geschikt vindt voor publicatie – als een paar zinnen worden veranderd.
Hiertoe word ik nu eenmaal gedwongen of ik wil of niet. Regel de zaken met de jongeman zodat hij zo snel mogelijk hier terug kan komen. Als je merkt dat Urswick afwijzend tegenover me staat, kan hij beter niet lastiggevallen worden; maar anders moet je hem aanporren over een paard, dat ik nu het allermeest nodig heb om naar Bazel te reizen of naar Venetië, in eerste instantie om mijn Nieuwe Testament te publiceren. Zo is mijn leven, beste More. Ik zal ook deze rol in mijn toneelstuk spelen. Daarna ben ik min of meer van plan om alleen voor mezelf en de muzen te zingen, zoals mijn leeftijd en mijn gezondheid, die dagelijks een stapje terug doet, haast eisen. Zo machtig is hier de dictatuur van schijnheilige schurken. En niemand krijgt hier iets gedaan behalve kroegbazen, advocaten en aflaatverkopers. Wie kan toch een plaats verdragen waar veel mensen kwaadspreken en niemand goeddoet?

De drukkers uit Bazel bieden hun excuses aan dat je Utopia vertraagd is door het elegante voorwoord dat Budé erbij heeft gemaakt. Ze hebben het al ontvangen en zijn aan het werk gegaan. Vervolgens is Lachner, de schoonvader van Froben, overleden. Maar uitgeverij Froben zal zich toch blijven inzetten voor ons werk. Ik heb Linacre’s Geneeswijzer nog niet kunnen zien vanwege een onbegrijpelijk complot van de Parijse uitgevers tegen me. Doe beleefd tegen Lupset over de appendix bij mijn Overvloed en stuur het.
De paus en een flink aantal vorsten voeren een nieuwe komedie op, ze noemen die zelf ‘een gruwelijke oorlog tegen de Turken’.
Arme Turken! Laten wij christenen niet te hard tekeergaan! En dat geldt ook voor onze vrouwen: alle getrouwde mannen onder de vijftig en boven de zesentwintig zullen onder de wapens worden geroepen; tegelijkertijd verbiedt de paus de vrouwen van de mannen die vertrokken zijn voor de oorlog om zich te buiten te gaan: ze mogen zich niet chic kleden, geen zijde, goud of enig sieraad dragen, geen make-up opdoen, geen wijn drinken en moeten om de dag vasten. Dan zal God hun mannen die zich in zo’n bloedige oorlog bevinden des te sterker steunen. Maar als sommige mannen door dringende zaken aan huis gekluisterd zijn, dan moeten hun vrouwen precies zo handhaven wat ze hadden moeten handhaven als hun man ten strijde was getrokken. Ze mogen in één slaapkamer slapen, maar gescheiden van bed, en geen kus mag er daarbij gegeven worden totdat deze verschrikkelijke oorlog dankzij de steun van Christus succesvol is beëindigd. Ik besef dat dit zwaar zal zijn voor veel vrouwen die het grote belang van deze kwestie niet goed inschatten – al weet ik zeker dat jouw vrouw, verstandig en vroom inzake het christelijk geloof als ze is, zelfs graag zal gehoorzamen.

Ik stuur je het boek van Pace, de Stellingen over pauselijke dispensaties en het Voorstel voor de oorlog tegen de Turken, omdat ik vermoedde dat die jullie nog niet bereikt hebben. Men schrijft me uit Keulen dat daar nu het een of andere pamflet is gepubliceerd over paus Julius die aan de hemelpoort discussieert met Petrus; de naam van de schrijver is weggelaten. De Duitse uitgeverijen zullen
pas ophouden met hun idioterieën als een wet hun onbesuisd gedrag aan banden legt, dat ook mij zwaar benadeelt terwijl ik mijn best doe de wereld vooruit te brengen. Ik blijf me erover verbazen
dat Franciscus en Peter Eenoog hier geen enkele brief hebben gebracht.
Wil je mijn bediende alsjeblieft een of twee nachten bij de jouwe laten doorbrengen, zodat hij niet in een verdacht huis terechtkomt? En mocht hij iets nodig hebben, hem dat geven, ook al heb ikzelf hem van reisgeld voorzien? Zorg vooral voor toestemming om drie paarden mee te nemen, ook al zal er misschien maar een te krijgen zijn. Lees de brief van Budé en die van mij aan hem. Eindelijk heb ik de Parijse uitgave van Utopia gezien – vol fouten. Hij is in Bazel al ter perse, en ik heb ze gedreigd met een vete als ze hiermee niet zorgvuldiger omgaan dan met mijn werk.

Hartelijke groeten.

43. Dit is de eerste brief van de in totaal vier overgeleverde brieven van Erasmus aan Luther (alle hier opgenomen, zie verder nummers 47, 64 en 71), het antwoord op een nogal nederige brief van Luther twee maanden eerder. Op 14 april had Erasmus een uitgesproken positief oordeel over Luther gegeven aan diens beschermheer Frederik van Saksen; die brief wilde hij niet publiceren. Hier is hij duidelijk voorzichtiger; over de inhoud van Luthers werk houdt hij zich voorlopig op de vlakte. Al deelden de twee een aantal gezichtspunten, de tegenstelling tussen Erasmus’ christelijk humanisme en Luthers protestantse reformatie was onoverbrugbaar, zoals uit Erasmus’ brieven in de loop der tijd steeds duidelijker blijkt.

Publicatie van deze brief buiten Erasmus om veroorzaakte problemen, doordat een van zijn beschermers, de prins-bisschop van Luik, expliciet als sympathisant van Luther werd genoemd en door de Leuvense theologen aan een onderzoek werd onderworpen. In de geautoriseerde publicatie verving Erasmus zijn naam door ‘een hooggeplaatst persoon’.

Leuven, 30 mei 1519

Aan Maarten Luther
Innig geliefde broeder in Christus,
Ik was erg gelukkig met uw brief, die scherpzinnigheid toonde en de geest van Christus ademde. Het drama dat uw boeken hier teweeggebracht hebben, kan ik met geen pen beschrijven. Het is nog steeds onmogelijk deze mensen hun totaal valse verdenking uit het hoofd te praten, die denken dat uw geleerde geschriften met behulp van mij geschreven zijn en dat ik van uw partij, in hun woorden, het boegbeeld ben. Ze meenden dat ze een handvat hadden gekregen om de echte geleerdheid de mond te snoeren – die ze haten als de pest, want hij zou afbreuk doen aan de waardigheid van de theologie, die ze veel belangrijker vinden dan Christus – en tegelijkertijd ook mij, omdat ze van oordeel zijn dat ik
niet geheel onbelangrijk ben in het stimuleren van wetenschap.
Alles ging met geschreeuw, extreem gedrag, woede, jaloezie en bedrog: als ik het niet zelf had gezien of liever ondervonden, zou ik nooit van een ander aannemen dat theologen zo buiten zichzelf kunnen zijn. Een ziekte die dodelijk was, zou je denken. En toch verbreidde dit kwaadaardige virus zich na een begin bij een paar mensen over velen, zodat het grootste deel van deze universiteit besmet werd met die vaak voorkomende ziekte en zich gedroeg als een bezetene.
Ik heb gezworen dat ik u helemaal niet ken, dat ik uw boeken nog niet gelezen heb, dus dat ik het nergens mee eens of oneens kan zijn. Ik heb er alleen op aangedrongen om niet zo akelig tegen
het volk te schreeuwen over uw boeken zolang die nog niet gelezen zijn. En dat dit juist gold voor die mensen van wie het oordeel het meeste gewicht in de schaal moest leggen. Die zich bovendien
moesten afvragen of het wel zo verstandig is om bij het gewone volk zaken belachelijk te maken die beter in boekpublicaties weerlegd kunnen worden of onder geleerden bediscussieerd, vooral als
in één adem de hele doopceel van de schrijver gelicht wordt. Zonder enig succes, zo woest zijn ze aan het tieren in hun slinkse, nee, lasterlijke disputaties. Hoe vaak hebben we nu al geen vrede gesloten.

Hoe vaak hebben zij op basis van een ongefundeerde flutverdenking opnieuw voor opschudding gezorgd. En dat noemt zichzelf theoloog! Aan het hof moet men hier niets van theologen hebben, waarvan ze mij ook al de schuld geven. Maar alle bisschoppen zijn mij zeer goed gezind. Ze hebben geen vertrouwen in boeken, maar hun hoop op de overwinning ligt uitsluitend in list en bedrog. Daar sta ik boven dankzij mijn zuiver geweten. Jegens u worden ze iets milder. Voor mijn pen zijn ze bang, vanwege hun slechte geweten, en ik zou ze graag hun verdiende loon geven door ze in de juiste kleuren af te schilderen, als de leer en het voorbeeld van Christus me daar niet van afhielden. Wilde beesten worden tam als je vriendelijk bent, zij worden beesten als je goed voor ze bent.

In Engeland hebt u mensen die erg positief denken over uw werk, en dat zijn hooggeplaatsten. Ook hier sympathiseren mensen ermee, zoals de bisschop van Luik. Ik blijf zo mogelijk neutraal, om beter te kunnen bijdragen aan de opbloei van de ware geleerdheid. En ik denk dat burgerlijk fatsoen nuttiger is dan felheid. Zo heeft Christus de wereld onder zijn heerschappij gebracht.

Zo heeft Paulus de joodse wet afgeschaft en alles meer allegorisch uitgelegd. Het is verstandiger je stem te verheffen tegen degenen die de autoriteit van pausen misbruiken dan tegen pausen zelf, en naar mijn mening geldt dat net zo bij vorsten. Je moet denkrichtingen niet afwijzen, maar liever oproepen tot matiging van die overtuigingen. Over kwesties die zo algemeen geaccepteerd zijn dat er niet ineens een andere mentaliteit kan heersen moet je met tal van krachtige argumenten discussiëren eerder dan stellige uitspraken doen. Het is beter mensen die giftig ruzie zoeken te negeren dan tegen te spreken. Altijd oppassen voor arrogante of partijdige woorden en daden, zo dienen we in mijn ogen de geest van Christus. Intussen ons hart beschermen tegen aantasting door boosheid, haat of trots, want die liggen altijd op de loer midden in onze geloofsijver.

Ik zeg niet dat u dit moet doen, maar dat u altijd moet blijven doen wat u al doet. Ik heb gebladerd in uw psalmcommentaar: dat trekt me bijzonder aan en zal hopelijk heel nuttig zijn. In het klooster van Antwerpen woont een prior, een zuiver christen, die buitengewoon van u houdt en zich in zijn preken uw oud-leerling noemt. Hij is vrijwel de enige die in zijn preken Christus centraal stelt, in de preken van zo ongeveer alle anderen gaat het om roddel of hun eigen voordeel. Ik heb Melanchthon geschreven. Moge de Here Jezus u elke dag rijkelijker met zijn geest begiftigen, tot zijn eigen glorie en het welzijn van iedereen. Tijdens het schrijven had ik uw brief niet bij de hand.

Groeten.