"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Coef

Dinsdag, 6 juli, 2021

Geschreven door: Rein Hannik
Artikel door: Alek Dabrowski

Portret van een moeder die de weg kwijt is

[Recensie] Coef is de moeder van de auteur. Zij is overleden en heeft hem veertig dozen nagelaten. In de dozen zitten dagboeken, foto’s, cassettebandjes, kortom herinneringen. Coef hield minitieus haar leven bij. Rein Hannik leert door dit materiaal zijn moeder kennen. Coef was maniakaal, dwangneurotisch en getraumatiseerd. De laatste jaren zat zij in een inrichting, de Jel. Zij verzorgde zichzelf niet meer. Zij krijste, schold iedereen in haar omgeving uit. De dozen zijn vies, ze stinken. Rein gaat erdoorheen en komt tot dit verhaal van Coef, met als ondertitel: De weg van de waanzin

Coef is ingenieus opgebouwd en bestaat uit een korte proloog, drie delen en een epiloog. Het boek leest als een roman en kan ook zo opgevat worden. Het verhaal is echt: een biografie van Coef en impliciet een autobiografie van de auteur. In de proloog zit Rein in haar sterfkamertje. Coef kraait en schreeuwt en eist alle aandacht op. “Zelfs doodgaan kan ze niet normaal.”

Het eerste deel bevat het verhaal vanuit het gezichtspunt van Rein. Hoe hij opgroeide in het doktersgezin met de steeds gekker wordende moeder. In deel twee gaat de schrijver terug naar de jeugd van Coef, zij groeide op in Nederlands-Indië, maakte de oorlog mee en zat in een kamp. In deel drie komen beide lijnen samen. De ondergang van de volwassen Coef zet in bij haar eerste zelfmoordpoging en hierop volgende behandeling, de LSD-therapie van Jan Bastiaans.

Rein groeide op aan de Heemraadssingel. Zijn vader was huisarts, Coef was doktersvrouw, een rol die zij niet aankon. Zij had weinig oog voor de kinderen en was vaak driftig. De kinderen, Rein had een ouder en jonger zusje, leerden de klappen afweren. “Mijn reflexen waren zo snel geworden dat ik met gym als eerste gekozen werd bij trefbal – een kei in het ontwijken was ik.”

Hereditas Nexus

Zijn vader tolereert het gedrag van moeder in eerste instantie. Hij stort zich op zijn werk en ontspant zich met de nodige alcohol. Met Coef gaat het zo slecht dat zij moet worden opgenomen. Vader voelt zich beter maar voor Rein is het geen bevrijding. “Als ik hem zo zag liggen voor de Philips tv, met zijn lompe romp op het statische tapijt en zijn hoofd tegen de poef met hondenpiesvlekken, grote hompen kaas-met-roomboter verstouwend en bij iedere goalkans een knetterende scheet latend, dan miste ik mijn moeder even.”

De opvoeding heeft geen gunstig effect op Rein. Als kind heeft hij geen vriendjes. Later slaagt hij er niet in een studie succesvol af te ronden. Langdurige relaties met vrouwen of vaste banen zijn niet aan hem besteed. Hij gaat af en toe bij zijn moeder langs. “Dus. Daar zat ik. Een afgekeurde vijftiger naast zijn gekke moeder in het gekkenhuis.”

In dit eerste deel vertelt Rein Hannik zijn geschiedenis in een razend tempo. Onnoemelijk veel details komen er voorbij. Storend is dit hoge tempo geenszins, maar je zou meer willen weten over de achtergronden van Coef. In deel twee werd ik op mijn wenken bediend. Hannik begint hier met de ouders van Coef. Hun vestiging in Nederlands-Indië en de kinderjaren van Coef. De omgeving van hun plantage was niet zonder gevaren, maar de fantasieën en angsten die zij ontwikkelde waren slechts ten dele reëel. Later zou zij deze periode, waarin haar baboe Toek zich over haar ontfermde, verheerlijken.

Na de Japanse bezetting sneuvelt haar vader en komt de familie, moeder met twee kinderen, in een hel terecht, het kamp Banjoebiroe. Coef is een kleine puber, maar zal zich als volwassene door deze periode van honger, uitbuiting en vernedering slaan. Terug in Nederland dient zij het verleden zo snel mogelijk achter zich te laten. Na een mislukte relatie met een oudere, getrouwde man ontmoet zij haar geliefde Hop. Mooi is hoe Hannik hier de liefde tussen de twee beschrijft. De liefde die hij als kind maar zelden zag. Zij schrijven elkaar honderden brieven. Toch knaagt er iets bij haar. Zij ziet op tegen visites, tegen de omgang met andere mensen. De artsenpraktijk van haar man wordt al snel teveel voor haar. “Ik ben niet gemaakt voor deze knusse beschaving waar je slapend op de dood afstevent met een lichaam vol reumatiek.” Zij krijgt ook last van haar verleden. “Aan het heden kan ik maar niet wennen.”

Dan volgen de meest verbijsterende hoofdstukken van dit toch al opmerkelijke boek. Coef kwam na een zelfmoordpoging terecht bij Jan Bastiaans. Hij profileerde zich als psychiater die patiënten hielp in het verwerken van trauma’s. Bij kampsyndromen zoals waar hij meende dat Coef aan leed, was een radicale therapie nodig. De patiënt moest het trauma herbeleven, de deksel moest van de emotionele beerput worden gelicht. Het middel daartoe was LSD. Coef onderging een aantal sessies die werden opgenomen en door Coef nauwgezet werden uitgeschreven. Herhaling was onderdeel van de genezing. Er werd geschreeuwd en gezocht naar de oorzaken van haar trauma’s. Bastiaans gaf hier sturing aan, constateert Hannik. Voor het schrijven van dit boek heeft hij heeft alle bewaard gebleven cassettes beluisterd en de uitgetikte verslagen gelezen.

Al snel werd Bastiaans de redder in nood voor Coef. Zij verafgoodde hem. Ook buiten de kliniek was hij een bekend persoon met charismatische uitstraling. Dat hij nogal subjectief te werk ging en patiënten door zijn therapieën juist nog meer geestesziek werden, wilde de professor niet zien. Deze gevaarlijke charlatan heeft veel te lang zijn werk kunnen voortzetten. Rein Hannik oordeelt nogal mild over hem.

Opmerkelijk is dat Coef in de kliniek zowaar een sociale kant ontwikkelde. Medepatiënten vonden haar aardig. Zij was ook altijd open geweest. Zij deed vrijwilligerswerk en had grootste plannen. Een film wilde zij maken, die het Nederlandse volk de ogen zou openen. Uiteraard vormde haar verleden hierin het zwaartepunt. Maar zij ergerde zich ook aan van alles. “Eigenlijk kotste ze op iedereen.”

Echte genezing bleef uit. Na een tijdje zelfstandig te hebben gewoond, haar man was van haar gescheiden, namen de paranoia en de angsten zulke vormen aan dat zij weer opgenomen moest worden. Nu voorgoed. Het decorumverlies was totaal: zij schold mensen uit, liet haar ontlasting lopen en koesterde zich meer en meer in haar denkbeeldige verleden. In de veertig besmeurde dozen lag haar leven opgestapeld.

Rein Hanniks rode draad door het boek is de vraag hoe zijn moeder zo geworden is. Het antwoord is haar opgetekende levensverhaal. De duiding van Jan Bastiaans dat er een trauma moet zijn dat verwerkt moet worden, is onbevredigend. Hannik vraagt zich zelfs af of de gebeurtenissen in het kamp voor haar wel zo verschrikkelijk waren. De vrolijke tekeningen en haar dagboek laten een genuanceerder beeld zien. “Heeft ze haar ervaringen achteraf gedramatiseerd, in een schreeuw om therapeutische aandacht?” En de LSD-trips hebben haar waarschijnlijk meer schade dan genezing gebracht.

Coef is een indrukwekkend boek, waar ik mij als in een roman in liet meeslepen. De details en ‘verhaallijnen’ zijn soms wat overvloedig, maar dan bedacht ik weer dat dit geen roman is. Een wetenschappelijke biografie is het evenmin. Coef houdt het midden tussen deze twee en is een uniek boek.

Eerder verschenen op Uitgelezen boeken