"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De afvalligen

Vrijdag, 16 juni, 2017

Geschreven door: Peter De Graeve
Artikel door: Marnix Verplancke

Filosofen moeten weer romans durven schrijven

De eerste zin

“Eerst sluit ik het raam.”

Recensie

De cipier van het nutteloze, noemt de filosoof uit Peter De Graeves roman De afvalligen zich. Tijdens zijn opleiding liet hij zich door een Parijse feministe van de tweede generatie onderdompelen in Freuds psychoanalyse en liep hij net als Nietzsche te raaskallen door de straten van Turijn. Zijn onderwerp is de verhouding tussen Rousseau en Kant, en de vraag hoe deze filosofen op hetzelfde moment zo’n diametraal tegenovergestelde kanten konden opkijken. Rousseau was immers de filosoof van het kleine en het autobiografische, terwijl Kant op zoek ging naar de wetten van het heelal en het menselijk denken. Urenlang kan hij erover doormalen, tot ergernis van de decaan van zijn faculteit die vindt dat hij niet wetenschappelijk genoeg bezig is.

Boekenkrant

Die decaan is trouwens niet de enige vrouw in zijn leven die het hem moeilijk maakt. Zo is er zijn geliefde Licht, genoemd naar het onbeheersbare in de schilderijen van Turner, die hem aan het onverwachte onderwerpt, de Trojaans aandoende Helena, zijn doctoraalstudente die het met hem over de tijd wil hebben en natuurlijk ook zijn stervende moeder, die hem met de waarde van het verleden, het geheugen en de traditie confronteert.

Een vogel voor de kat denk je dan, en dat lijkt deze filosoof ook te zullen worden, zeker wanneer Licht opmerkt dat hij steeds vaker als een zonderling in zichzelf loopt te mompelen, terwijl hij alleen maar een discussie voert met Plato. Het is typerend voor De Graeve soms wrange humor. “Ik wil op zoek gaan naar hetgeen nooit heeft bestaan in datgene wat niet langer bestaat, zoals het geloof in de ziel bijvoorbeeld,” zegt de filosoof tegen de decaan, waarmee hij wil aanduiden hoe verbeeldingsloos de hedendaagse academische filosofie is geworden. Hij is er immers van overtuigd dat de filosofie zich in de maatschappij moet begeven en dat de filosoof nooit mag zwijgen.

De afvalligen is een bijzonder rijk boek waarin onophoudelijk wordt verwezen naar wijsgeren, schrijvers en schilders uit het verleden. Enige historische kennis is dus onontbeerlijk. Wie echter de moeite doet om zich in het denken van De Graeve te bewegen, zal een ongemeen boeiend boek aantreffen, een leven vol denken gecondenseerd tot nog geen vierhonderd pagina’s tekst lijkt het wel, over de moeilijke verhouding tussen leven en dood, verleden en heden, wetenschap en kunst, en vrijheid en gelijkheid.

3 vragen aan Peter De Graeve

Waarom schrijft een filosoof een roman?

De Graeve: “In feite zit mijn boek ergens tussen filosofie en roman in. Voor een doorsnee roman staat er te veel filosofie in en voor een filosofisch werk bevat het een ongewone fictielijn. Ik wou een boek schrijven over het belang van de verbeelding, in de filosofie, maar ook in de wereld in het algemeen. Terwijl ik het boek aan het uitwerken was, dook bijna vanzelf de vraag op waarom ik die verbeelding dan ook niet actiever in mijn boek aan bod kon laten komen. Historisch gezien is de roman trouwens ook een uitvinding van de filosofie. In mijn ogen is de eerste grote romanschrijver immers Plato. Het Symposium was geen mythe of legende meer, maar een roman, met personages, ontwikkelingen en tragische gebeurtenissen. Je ziet dat latere filosofen ook altijd romans hebben geschreven, van Thomas More en Erasmus tot Sartre en Camus.”

Kun je ook meer kwijt in een roman dan in een filosofisch werk?

De Graeve: “De filosofie is de laatste decennia twee tegengestelde richtingen uitgegaan. Enerzijds zie je de badinerende verkleutering en anderzijds een vrijwillig opsluiten in een beperkend academisch jargon. Ik wou bij het schrijven op zoek gaan naar de grootst mogelijke intellectuele vrijheid zonder in losbandigheid te vervallen. Zo kwam ik in het lastige rijk van de verbeelding terecht, waar veel hedendaagse filosofen zich niet meer in durven te bewegen.”

Zou u duren beweren dat we daardoor in filosofisch barre tijden leven?

De Graeve: “Kwantitatief gezien absoluut niet natuurlijk. Er zijn nog nooit zoveel filosofen geweest als vandaag, maar er bestaat wel degelijk een risico op verarming. Men gooit de filosofie nogal vaak in de wastrommel van de academische wetenschappelijkheid, maar wat je na zo’n wasbeurt ziet is dat ze verkleurd en gekrompen is. Ik vind rationaliteit en zuiver denken essentieel, maar de filosofie moet mijns inziens de wetenschap ook niet dienen. Wetenschappers zijn capabel genoeg om voor zichzelf op te komen. Ik situeer de filosofie dichter bij het schrijven dan bij de wetenschap. Filosofie is altijd de passie geweest om creatief na te denken over de wereld en de mens. We dreigen echter steeds meer vast te komen zitten in de banaliteit van het hier en nu, waardoor we de diepgang en de onmetelijke rijkdom van het verleden vergeten, en samen daarmee de vele alternatieven voor hetgeen we vandaag vanzelfsprekend vinden.”

Eerder verschenen in Knack