"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De andere kant; Pohemen

Vrijdag, 1 oktober, 2021

Geschreven door: Gellu Naum
Artikel door: Dietske Geerlings

Wil je dat we ergens in de bergen voor anker gaan”

[Recensie] Voor wie zich daadwerkelijk in een andere wereld wil wanen, zonder de reiskoffers te pakken, zou het lezen van de dichtbundel De andere kant; Pohemen van Gellu Naum, in de meesterlijke vertaling van Jan. H. Mysjkin, kunnen overwegen. Er lijken andere natuurwetten te gelden in deze bundel en met elke regel komen er meer mogelijkheden bij om de wereld uit te rekken tot een bizarre verzameling belevenissen, totdat je buitelend van plezier niet kan wachten tot de volgende verrassing.

In de eerste afdeling maken we kennis met de ‘stokende voetreiziger’:

“De kranten schrijven: ‘Hij is
een wrede moordenaar. Hij heeft
onder zijn neus een snor als een mus
en je herkent hem aan zijn sokken.’
Maar hij loopt ongezien verder
nu eens blijft hij hangen aan administratieve gordijnen
en dan staan de menigten met open mond te gapen
naar het gewriemel van bedwantsen in de ruiten;
dan weer laat hij zich fotograferen in een hemd
en een door de getijden iriserende maagband
naast een strohoed van koeienvlaaien.”

Gellu Naum werd geboren op 1 augustus 1915 in Boekarest en was de laatste ‘echte’ surrealist. Daarbij moet je weten dat alleen hij een surrealist is die door André Breton als dusdanig werd aangewezen. Hij zette zich af van de traditionele dichtkunst en zag poëzie vooral als stoorzender: “Alleen de taal van de dichter, nog incoherent en vaag, de taal van de ontregeling, handelt en verandert.” Niet alleen de dichters uit het verleden, maar ook officiële instanties moesten het ontgelden en het regende dan ook afkeurende reacties op zijn poëzie. Volgens een criticus uit zijn tijd was er een nieuw monster geboren en zijn naam was Gellu Naum.

Boekenkrant

Het is raadzaam om Naums poëzie te doseren, omdat anders je hoofd al gauw overloopt: “elke morgen is rood ondergoed aan de horizon/elke klokslag is een oproep tot het obscene/nu heeft elke non de fallus van de eenzaamheid lief/nu brullen alle woordenboeken LATEN WE BRULLEN/nu is elk gedicht een arsenaal aan revolten/het bos is een smet op het geweten van de natuur.” Zo komen er in elke regel nieuwe beelden bij, waardoor het vermoeide brein al gauw verzadigd zou kunnen raken, terwijl de regels juist stuk voor stuk de moeite waard zijn, omdat het plezier in taal en revolutie eraf spat.

Het plezier in taal is overigens zeer zeker mede een verdienste van de vertaler, want ook in het Nederlands is hier een taalkunstenaar aan het woord. Het is ongelooflijk hoe Mysjkin in klank en ritme de wereld van Naum nabouwt in een andere taal:

“Ik droomde akoestische landschappen
klinkende heuvels piramiden met muziek pas uitgebotte piano’s
ik droomde het dagritme van de aarde
energieke gitaren slagwerk met alles erop en eraan”

Er ontstaat een klinkend en haast dansend landschap op papier, dat ondersteund wordt door het subtiele drukwerk van deze uitgave: een lettertype waarin de ‘s’ en de ‘t’ steeds sierlijk verbonden worden door een klein krulletje. Hoe een detail het leesplezier kan verhogen!

Na het lezen van deze bundel kijk je werkelijk nergens meer van op. Er kunnen vloeibare hengsten uit violen spuiten, bomen kunnen vermoeide reizigers opzuigen en veranderen in vogels. Daarentegen zijn er kennelijk ook onmogelijkheden, want de stropdas kan niet slikken, omdat de vrouw niet regent. De poëzie lijkt zo een eigen logica te hebben, die doet denken aan de techniek ‘cadavre exquis’, die door surrealisten als Breton en Eluard veelvuldig werd gebruikt om samen kunst te maken vanuit het onderbewuste: de eerste dichter schrijft een versregel op papier en vouwt de versregel om, zodat die niet meer zichtbaar is. Hij schrijft op de volgende regel één woord, waarmee de volgende dichter een nieuwe regel maakt op basis van wat hij denkt waar de eerste regel over gaat, en zo verder. De techniek werd ook in tekeningen toegepast door o.a. Magritte.

Het is onmogelijk te vertellen waar de gedichten over gaan, omdat ze zich niet laten vangen en alle kanten op schieten. Het zijn stuk voor stuk belevenissen, soms van een ontroerende schoonheid:

“En toen de razende rivier
en mijn vrienden die slapend zwommen

(We hielden van elkaar als fruitbomen, in de schaduw van
borstelige wenkbrauwen. Als passanten, in een walm. Onze
lampen hingen vol vruchten. Ik plukte me uit jou tezamen. Je
rustte uit op de bank van mijn zwijgen.
)

Toen ik ’s avonds weer mijn kubus binnenging
wilde ik vrolijk zijn
en de dingen walmden in onzekere contouren
het hert van hiernaast trappelde in de keuken
terwijl de twee bejaarden met een ei aan hun oor
luisterden naar het ongehavende zwijgen van de dooier
en ritmisch knipperden op de tiktak van de klok”

Het resultaat mag er zijn. De poëzie roept niet alleen een wonderlijke wereld op, maar verandert ook je blik op de gewone wereld, want als je net bovenstaand gedicht hebt gelezen, kijk je toch anders naar de twee bejaarden die net de straat oversteken, of naar de appelboompjes in de moestuin. De gedichten verleiden je tot speelsheid en creativiteit in het observeren van de wereld om je heen. Misschien een goed recept voor sombere geesten: elke week een gedicht van Gellu Naum en je kunt er weer tegenaan.

Eerder verschenen op Tzum

Dit boek is direct te bestellen bij de uitgever