"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

The Latin Inscriptions of Rome

Woensdag, 7 april, 2021

Geschreven door: Tyler Lansford
Artikel door: Jona Lendering

Romeinse inscripties waren bedoeld om te koketteren

[Recensie] Je hoeft de Tiberstad niet bezocht te hebben om tenminste één standaardfrase uit de Romeinse inscripties te kennen: SPQR, Senatus PopulusQue Romanus, ‘Romeinse Senaat en Volksvergadering’. Een andere uitdrukking met meer dan lokale bekendheid is Pontifex Maximus: de aanduiding van de hogepriester, later van de paus. Er zijn in Rome nog tienduizenden Latijnse inscripties, variërend van de vloekformule uit de zesde eeuw v.Chr. tot een triomfantelijke gedenksteen voor de ondertekening van de Europese Grondwet in 2004.

Dit laatste voorbeeld maakt wel duidelijk dat je niet alles moet geloven wat inscripties zeggen. Het bedoelde verdrag is immers verworpen, uitgekleed, onconstitutioneel bevonden en in referenda voorgelegd aan een mokkende bevolking. De betrouwbaarheid van inscripties is een belangrijke kwestie, maar de Amerikaanse classicus Tyler Lansford stipt haar in The Latin Inscriptions of Rome niet aan. Evenmin gaat hij in op het feit dat inscripties betrekkelijk goedkoop waren en dus informatie kunnen bieden over het leven van de gewone man. Zijn collectie is beperkt tot de monumentale inscripties van consuls en keizers, pausen en prelaten, burgemeesters en bisschoppen.

Dat is jammer, want zo geeft hij een wel heel beperkte uitleg aan één van de drie selectiecriteria die hij zegt te hebben gehanteerd: het historisch belang. Alleen als we geschiedenis zouden reduceren tot de negentiende-eeuwse definitie dat ze het verslag is van de militaire en politieke daden van grote mannen, voldoet Lansfords selectie aan zijn eigen criterium. Een criterium, overigens, dat op gespannen voet staat met zijn twee andere criteria: toegankelijkheid en aanwezigheid op de oorspronkelijke plaats. Veel van de historisch belangrijkste inschriften zijn immers overgebracht naar musea, en ontbreken daarom in The Latin Inscriptions of Rome. De op de achterflap genoemde ‘oldest known Latin inscription’ – bedoeld is de zesde-eeuwse vloekformule van zojuist – blijft onbehandeld.

Met het historisch belang op gespannen voet staat ook de wijze waarop Lansford zijn interessante materiaal presenteert: in wandelingen, zoals in reisgidsen. Antieke, middeleeuwse en meer recente inscripties staan Kreuz und Quer door elkaar, waardoor Lansford, die in zijn toelichtingen wel degelijk boeiende opmerkingen maakt, nauwelijks gelegenheid heeft in te gaan op het specifieke van een tijdvak. De teksten blijven contextloos. Hij toont zich bewust van het probleem, maar weet het niet bevredigend op te lossen.

Kookboeken Nieuws

Dat laat onverlet dat het boek alleszins de moeite waard kan zijn voor wie historisch belang niet zo relevant is. Met zijn goede landkaarten, duidelijke routes, handzame register en praktische afkortingenlijst lijkt The Latin Inscriptions of Rome prima geschikt voor wie zijn weggezakte Latijn wat wil opvijzelen, of zijn reisgenoten met zijn kennis wil imponeren.

Dat laatste schrijf ik zonder sarcasme. Inscripties zijn immers bedoeld om te koketteren. De Romeinse senator wist heus wel voor wie de triomfboog tegenover zijn vergaderzaal was opgericht, maar genoot ervan het opschrift hardop te lezen – niemand las destijds in stilte – en zijn leesvaardigheid te etaleren. Romeinse inscripties dienen om te kunnen zeggen “Ik kan het lezen, jij kan het niet, daarom ben ik senator en ben jij plebejer”.

Aan zulke soort aspecten besteedt Lansford geen woord. Zijn boek dient andere doelgroepen dan historici. Daarmee is niets mis, maar noem dan het historisch belang niet als selectiecriterium.

Eerder verschenen op de Mainzer Beobachter