"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De cellosuites

Donderdag, 1 oktober, 2020

Geschreven door: Eric Siblin
Artikel door: Ger Groot

“Vele wegen leiden naar Bach”

Stel, u belandt bij een uitvoering van Bachs cellosuites, wordt verliefd op de muziek en wilt er alles van weten. Het overkwam de Canadees Eric Siblin. “Het sloeg in als een bom”, vertelt hij aan Ger Groot, zelf een cello-amateur.

[Interview] Achteraf weet de Canadese journalist Eric Siblin niet meer precies waarom hij op die bewuste avond in de herfst van 2000 een klassiek concert bezocht, zo vertelt hij in het Brusselse Café Belga, in het voormalige radiogebouw van de Belgische omroep. „Ik had die avond niets te doen – en dat de concertzaal niet ver van mijn hotel was zal ook wel geholpen hebben. Maar ik denk ook dat ik op zoek was naar een muzikale verandering in mijn leven.” Hij sloeg op zijn hotelkamer de krant open, deed in het wilde weg een keuze en hoorde voor het eerst van zijn leven drie van de zes cellosuites van Bach.

De muziek sloeg bij Siblin in als een bom. De cello bleek een bijna oceanische reikwijdte en een onvermoede dramatiek in zich te bergen. “Ik hoorde er stukken rock-’n-roll in, 18de- eeuwse aristocratische hofmuziek, geestelijke klaagzang en voetstampende boeren-fiedelmuziek”, zo herinnert hij zich nu. Nog diezelfde avond besloot hij over Bachs cellosuites een boek te schrijven, dat nu in Nederlandse vertaling verschenen is.

“Ik wist aanvankelijk niet eens of het een roman of non-fictieboek zou worden,” vertelt Siblin in Brussel, waar hij zojuist vanuit Italië is aangekomen. “Mijn eerste idee was fictie. Ik schreef een paar bladzijden over het verdwijnen van een oud manuscript en de moord op een cellist. Een mystery-story. Maar al doende werd ik zelf nieuwsgierig naar wat er met deze muziek allemaal was gebeurd. Waar is het manuscript gebleven, dat kort na Bachs dood zoekraakte? Waarom werden de suites generaties lang beschouwd als droge etudes en pas anderhalve eeuw later door een 13-jarige cellist herontdekt als een van de grote meesterwerken van de klassieke muziek? Zo werd mijn fictie vanzelf non-fictie, omdat ik, vanuit mijn eigen onwetendheid, alles moest uitzoeken.”

Archeologie Magazine

Die cellist was Pablo Casals en de legendarische plaatopnamen die hij tussen 1936 en 1939 van de suites maakte, vormen één van de rode lijnen in Siblins boek. Elk van de zes hoofdstukken (één voor elke suite) begint met een beschrijving van de muziek zoals Casals die tot klinken bracht, en vervolgt met de levensgeschiedenissen van Bach en Casals – met veel verbeeldingskracht verbonden aan wat er in de muziek te horen is.

Zoektocht

Stukje bij beetje vertelt Siblin in zijn boek over de zoektocht die hij zelf ondernam: in bibliotheken, in gesprek met cellisten als Mischa Maisky, Anner Bijlsma en Pieter Wispelwey, in het provisorisch gevormde koor waarin hij bij de uitvoering van een Bachcantate mocht meezingen en op de cellolessen die hij nam in de hoop de suites ooit zelf te kunnen spelen.

Dat laatste was misschien wat overmoedig, zo geeft hij achteraf toe. Maar, zegt hij, “ik kon me er niet tegen verzetten. Ik was verliefd geworden op deze muziek en op de cello. Op een bepaald moment wist ik op een heel primitieve manier een paar melodieën van Bach te spelen. Maar toen realiseerde ik me dat ik mijn tijd liever besteedde aan een instrument waarop ik wél de weg kende. Dus leerde ik de prelude van de eerste suite op de gitaar, waar ik al langer vertrouwd mee was. Op de cello zou me dat nooit gelukt zijn.”

De gitaar verbond hem op nog een andere manier met Bachs suites. Want van de vijfde suite bestaat wél een oorspronkelijk handschrift. Alleen is dat niet geschreven voor cello, maar voor de luit: net als de gitaar een tokkelinstrument. In de Nationale Bibliotheek van België mocht hij het zelf in handen houden. “Bachs kalligrafie is zo mooi dat je alleen al met de bladmuziek een kunstwerk in handen lijkt te hebben. Je ziet zijn handschrift veranderen wanneer hij van de prelude overgaat naar de sarabande. Misschien schreef hij het op een ander moment van de dag, was hij moe geworden, had hij een biertje genomen of had hij haast gekregen.”

Dat manuscript leverde Siblin een nieuw mysterie op. Het is opgedragen aan een zekere Monsieur Schouster. Wie was dat? vroeg Siblin zich af, en waarom schreef Bach speciaal voor hem een luitversie? En nu hij toch over de instrumentatie nadacht: waarom is de zesde suite geschreven voor een instrument met vijf snaren, en niet met vier, zoals een gewone cello?

Dankzij de bibliothecarissen van de Koninklijke Bibliotheek van Brussel wist Siblin ‘Monsieur Schouster’ op het spoor te komen. Maar het raadsel van de vijfsnarige cello bleek hardnekkiger – totdat hij ontdekte dat een Russische vioolbouwer ooit een vijfsnarige violoncello piccolo gebouwd had. Dat moest het instrument zijn dat Bach in gedachten had gehad.

Als door een wonder bleek de Rus in een van de buitenwijken van Brussel te wonen. “Als je eenmaal heel erg hard op zoek bent naar iets, beginnen de dingen uiteindelijk jou te vinden, in plaats van andersom”, mijmert Siblin. Als hij korte tijd later in een Brussels uitdragerijtje een oud exemplaar vindt van dezelfde suites-uitgave als die welke Casals ruim een eeuw eerder in Barcelona de ogen geopend heeft, weet hij dat bijna zeker.

Toch is die oude uitvoering van Casals, door wie Siblin zich bij zijn interpretatie van de suites laat leiden, niet zonder problemen. Casals speelde Bachs muziek vol emotie en zwaar aangezette accenten. Daarvan willen de meeste hedendaagse cellisten weinig meer weten, zo geeft Siblin toe. “Als ik naar Anner Bylsma had geluisterd of Pieter Wispelwey, had ik een ander boek geschreven. Ik zou niet in dezelfde emotionele en dramatische richting zijn geduwd.”

Maar, zegt hij, “ook in de meer authentieke uitvoeringen is het sentiment hoorbaar. Luister bijvoorbeeld naar de opening van de tweede suite, de prelude. Daar spreekt intense tragiek uit – vooral na de eerste suite, die veel vrolijker is. Je hoort de rouw van Bach over de dood van zijn eerste vrouw. En vervolgens klinkt de derde suite als een soort liefdesverklaring. Dan heeft Bach zijn tweede vrouw ontmoet, hij is tot over zijn oren verliefd en in heel de muziek klinkt opgetogenheid en geluk door.”

Interpretatie

Aan zo’n biografische interpretatie komt nogal wat speculatie te pas – te meer omdat we niet zeker weten of de suites in dezelfde volgorde werden geschreven als die wij nu kennen. “Ik denk dat elke interpretatie die coherent is en waar iemand plezier aan beleeft, legitiem is”, zegt Siblin. “Dat geldt ook voor de uitvoering van deze muziek. Ik kom net uit Italië, waar de cellist Mario Brunello in Monza de vierde en de vijfde suite speelde. Hij deed dat in een soort doos, waarop multimediaal allerlei beelden werden geprojecteerd, onder meer van een uitvoering van diezelfde suites die hij zo’n vijf jaar geleden gaf. Zo kwamen de verschillende lijnen in de polyfonie extra goed naar voren. Het was heel spectaculair. En ik vond het prachtig.”

Voor zo’n opvoering zullen puristen niet veel waardering opbrengen, beseft hij. “Maar”, zo verdedigt hij zich, “er zijn vele wegen die naar Bach leiden – of die vanuit Bach vertrekken. Elke generatie heeft diens muziek steeds weer op een schitterende manier opnieuw uitgevonden. Het is geen toeval dat Bach, meer dan enige andere klassieke componist, in zulke uiteenlopende genres is getransformeerd. Je hebt een jazzBach, een Bach van de elektronische muziek, van de Swingle Singers of van de somptueuze orkestbewerkingen van Leopold Stokowski, zoals in Disney’s film Fantasia. Je hebt de authentieke benadering, maar ook een Bach van de dj’s, die met hun draaitafels zijn muziek scratchen.”

Met eenzelfde ongedwongenheid stapt Siblin van de muzikale ervaring van het luisteren naar de cellosuites over op de levensgeschiedenissen van Bach en Casals. “Ik heb in die muziek allereerst een verhaal trachten te vinden. Ik wilde iets schrijven voor iemand zoals ikzelf: een persoon die weinig weet van klassieke muziek, maar daar wel graag iets over te weten wil komen. Iemand die geïntrigeerd wordt door deze suites, maar niet goed weet waar te beginnen. Eigenlijk wilde ik het boek schrijven dat ik had willen lezen toen ik deze suites voor het eerst had gehoord.”

 

Eerder verschenen in NRC