"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De dag dat we Andy zijn arm afzaagden

Maandag, 10 december, 2012

Geschreven door: Marnix Peeters
Artikel door: Anoek Boers

Macaber sprookje vol ramptoerisme

Een beer met drie poten, een professionele poepschepper, een meisje dat Botje heet, een moordende non en een schietgrage cowboy; allemaal komen ze voorbij in De dag dat we Andy zijn arm afzaagden, de debuutroman van Marnix Peeters (1965). Deze Vlaamse journalist toont zich niet vies van de nodige smerigheid in een boek dat leest als een parade van ranzigheid, banaliteit en zinloze moordlust.

Hoofdpersoon Werner is elf wanneer hij door zijn vader wordt achtergelaten bij de verknipte zusters Crique, die met hulpje Andy en driepotige beer Orzas op een boerderij in de bossen wonen. Al bij het lezen van de eerste pagina’s, waar uitvoerig het afzagen van Andy’s arm beschreven wordt, blijkt dat Werner’s leven verre van normaal te noemen is. Hij slaapt in een onverwarmde stal, moet hard werken en krijgt nauwelijks normaal te eten. Hij mist zijn moeder, die zelfmoord pleegde, en zijn vader, die zonder uitleg vertrokken is naar een nieuw leven. Het enige contact heeft hij met de tamme beer die niet kan reageren op zijn verhalen. In de loop van zijn verblijf bij de drie zusters ontdekt Werner dat deze er nogal wat ongewone gebruiken op na houden. Zo voorziet het gezelschap het huis van electriciteit door nietsvermoedende voorbijgangers vanuit jachthutten neer te schieten. De stoffelijk overschotten die ze op deze strooptochten verkrijgen worden in een gaskelder gegooid, waardoor de boerderij weer een wekenlange energievoorziening heeft.

Wanneer na een infectie van Andy’s arm besloten wordt tot het onverdoofd afzagen hiervan, trekt Werner de wijde wereld in, zonder geld en zonder eten, met slechts Orzas aan zijn zijde. Hierna trekt een voltallig rariteitenkabinet aan het lezersoog voorbij. De wereld waarin Werner terechtkomt is door en door slecht en smerig. Elk personage is uit op persoonlijk gewin, van de dieven die Werner in het bos verkrachten tot het mooie meisje Maya dat jongens haar huis in lokt om seks met ze te hebben en ze daarna de schrik van hun leven bezorgt. Gruwelijke scènes van seksueel geweld en agressie wisselen elkaar af, alsof ze door Peeters in een grabbelton zijn gegooid en in willekeurige volgorde een voor een te voorschijn worden gehaald.

Voor Werner weet Peeters maar weinig sympathie op te wekken. De jongen verzet zich niet tegen het geweld, en werkt zelfs mee aan de illegale activiteiten van de mensen die op zijn pad terechtkomen. Hij zit vast in een wereld waar hij geen raad mee weet en geeft al snel de hoop op dat hij enige beschikking over zijn eigen leven heeft. Hij is gespeend van emoties als empathie, spijt en verdriet en wordt daarmee bijna een gelijke van zijn exentrieke tegenspelers. Zelf zegt Werner hierover:

Ons Amsterdam

‘Ik stond maar naar die drie trieste, al lichtjes stinkende doden te kijken, mij afvragend of het waar kon zijn dat zij het brein vormden van wat ons belaagde, en toen besloot ik dat alles mogelijk en waar kon zijn, dat men maar om zich heen hoefde te kijken en men zag de ongelooflijkste en onvoorstelbaarste dingen.’

Steeds verder ontspoort het verhaal en bij elk voorval lijkt Peeters er nog een schepje bovenop te willen doen. Het enige rustpunt ontstaat wanneer Werner verliefd wordt op Botje, die hij op zijn tocht tegen het mooie lijf loopt. Hij trekt samen met Orzas bij het meisje en haar blinde vader in. Helaas raakt Botje zwanger en is de rust opnieuw verstoord; er volgt een wrede abortus. Van schrik rent haar vader door een glazen ruit en overlijdt. Met Botje loopt het eveneens niet goed af, door toedoen van Werner komt ook zij aan een gruwelijk einde.

In zinnen die soms meer dan een pagina in beslag nemen en die overladen zijn met komma’s beschrijft Peeters uitvoerig de absurde gebeurtenissen. Zijn bloemrijke taalgebruik wisselt hij af met platte uitspraken waardoor de jonge Werner over een breed vocabulaire lijkt te beschikken. In het eerste deel van het boek trekt dit de aandacht, maar door het ontbreken van een sterke verhaallijn gaat ook dat trucje vervelen. Peeters gaat te ver en wil te graag, wat leidt tot een volgepropte roman die de aandacht niet kan vasthouden.

Gelukkig is het niet alleen ellende wat de klok slaat. Peeters gebruikt taal op een eigenzinnige manier, gepaard met fonetisch uitgeschreven geluidjes, bijzondere woorden en een zekere humor. Het boek staat vol frisse, ongebruikelijke zinnen die in een andere context beter tot hun recht zouden komen. Wanneer Werner even niet gestoord wordt door de overdreven tragische taferelen kan de lezer genieten van zijn eigenzinnige overwegingen die op beeldende wijze vertaald worden. Als hij zich inhoudt is Peeters zeker een schrijver, alleen liever van een ander boek.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Kijk niet zo, konijntje

De tenondergang en de ongelooflijke wederopstanding van Eddy Vangelis

Natte dozen

De dag dat we Andy zijn arm afzaagden

De dag dat we Andy zijn arm afzaagden