"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De gelukkigste man van Nederland

Dinsdag, 2 maart, 2021

Geschreven door: Joost de Vries
Artikel door: Cyril Lansink

In het land van de teflonpremier

[Recensie] Om de huidige stand van zaken even samen te vatten: het gaat niet goed met Nederland, maar het gaat wel goed met Mark Rutte. Wat er ook speelt – een pandemie, een stikstofcrisis, een toeslagenschandaal, om me tot het laatste jaar te beperken – het heeft op hem en zijn uitstraling van eeuwig optimisme geen noemenswaardig effect. “Ik heb geen talent voor het sombere,” zo zegt hij vaak over zichzelf.

Even opvallend: bij alles wat er mis gaat, wordt hem niets of nauwelijks iets aangerekend. Al tien jaar de baas van het land maar al het politieke en bestuurlijke falen dat menige partijgenoot de das om heeft gedaan, kleeft hem om de een of andere reden niet aan. Niet voor niets is hij wel de teflonpremier genoemd. Echt verantwoordelijk – dat zijn altijd de anderen.

Nederland is corona-moe, het gemor neemt steeds meer toe. Maar afgaand op de peilingen is Nederland nog allerminst Rutte-moe. Met graagte incasseert de VVD de zogeheten premiersbonus en maakt ze nogal schaamteloos van de verkiezingscampagne een persoonscampagne. Een gebrek aan visie, idealen en ideeën: dat is geen bezwaar als je de juiste man in huis hebt. Sterker: was het niet die man zelf die ooit verklaarde dat “visie een olifant is die het zicht belemmert”.

Hoe dit alles te duiden?  

Boekenkrant

Joost de Vries, onder meer schrijver van de romans De Republiek, zoekt in zijn essaybundel De gelukkigste man van Nederland naar een antwoord op deze vraag. Inderdaad, die gelukkigste man blijkt Rutte te zijn, en hij prijkt met zijn bekende opgewekte smile op de cover van het boek.

De Vries is gefascineerd door Rutte en hij brengt die fascinatie prachtig onder woorden. Ook hij voelt de aantrekkingskracht van die hardwerkende, alleenstaande, ongrijpbare premier die in normaal doen het hoogste goed ziet.

“Er zijn momenten in mijn leven geweest dat Rutte aan me trekt, als een touw.”

En:

“Ik zie mezelf het stemhokje in lopen en het vakje naast zijn naam rood inkleuren. Ziezo, denk ik dan, en verder denk ik niks, vrees ik niks, hoop ik op niks. Ik zie het mezelf doen. Het is heel aanlokkelijk.”

Maar het zal er niet van komen. Weliswaar vatbaar voor de lokroep, behoort De Vries niet tot de grote groep kiezers voor wie Rutte nog steeds het baken – of de illusie? – van zekerheid, rust en normaliteit is in een tijd die kampt met grote problemen, die vraagt om systeemkritiek en die schreeuwt om ingrijpende veranderingen.

Wat zegt de niet aflatende populariteit van Rutte over ons, over Nederland? Dat is De Vries’ eigenlijke bekommernis. Zijn psychologische portret van de premier voert de auteur naar een dubbele these over het land dat hij leidt én dat hem, als de tekenen ons niet bedriegen, ook de komende jaren als leider wil. Een land waarin een “groot deel van het electoraat zich helemaal geen zorgen maakt over de toekomst, geen behoefte heeft aan een groot verhaal over wat we in dit land met elkaar hebben en waar we naartoe moeten”. Ofwel een land dat het liefst zijn kop in het zand wil steken, in de hoop dat de stormen zullen overwaaien, een land waarin Rutte met al zijn kordate opgewektheid “de wensdroom [is] van een electoraat dat zich vastklampt aan een man die in alles de status quo uitstraalt, omdat de keuzes die gemaakt zouden moeten worden om al die problemen op te vangen te ontregelend zouden zijn, te ingrijpend, te stressvol”.

Ook in enkele andere essays schetst De Vries op fijnzinnige en soms vileine wijze een beeld van bekende publieke figuren om aldus iets helder te krijgen over de veranderende samenleving, en de reacties op die veranderingen. Bad boy Badr Hari, Gijp en Derksen van Voetbal Inside, de grote maar vooral zichzelf groter makende schrijver Ilja Leonard Pfeijffer – ze vormen een toegang tot de tijdgeest die De Vries probeert te vangen.

Daar hoort ook Rutger Bregman bij, de schrijver van De meeste mensen deugen, een boek dat een hartstochtelijk pleidooi is voor een positiever mens- en wereldbeeld, en dat een ongekende bestseller werd. Tegen de zwartkijkers en cultuurpessimisten in wil Bregman laten zien dat de mensheid wel degelijk vooruitgang boekt, ook moreel, en dat het goed is om de goedheid van de mens voorop te stellen. De meeste mensen deugen biedt hoop, we hoeven niet zo negatief zijn over onszelf en de wereld: de meeste mensen deugen, elkaar vertrouwend maken we de wereld beter en optimisme is een morele plicht. Het is fijn om zo’n boodschap te horen en dat verklaart waarschijnlijk ook voor een deel het grote succes van het boek.

Maar De Vries maakt niet alleen korte metten met de empirische en theoretische onderbouwing van Bregmans boodschap, hij wijst ook op een fundamenteler manco van diens boek. Dat de mens(heid) er in millennia op vooruit is gegaan – beter, vredelievender, welvarender, gezonder is geworden – heeft weinig tot geen betekenis in het licht van de maatschappelijke ellende waar de mensen van nu mee worden geconfronteerd. Bregmans positieve kijk op de mens en de mensheid kan ons – onbedoeld – in slaap sussen. Wij deugen immers toch? Ondertussen wakkert de vreemdelingenhaat aan, verkeert de democratie in een permanente crisis, wordt de kloof tussen rijk en arm groter en kijken we met zijn allen als verlamd naar de door onszelf veroorzaakte klimaatcrisis.

Waarom De Vries Bregman al met al niet wil volgen in zijn sympathieke project en ‘radicale idee’ is diens blinde vlek voor politiek en diens focus op individuen in plaats van op systemen, structuren en instituties. Verbeter de wereld en begin bij jezelf… Dat klinkt mooi, te mooi. Maar inzetten op zelfverbetering tast de machtssystemen niet aan. De meeste ambtenaren deugen, ja zelfs de meeste politici deugen, maar dat heeft het toeslagenschandaal niet verhinderd. De meeste Amerikanen deugen maar de totale ontmanteling van hun democratie was toch echt heel nabij.

De alinea waarmee De Vries zijn bespreking van De meeste mensen deugen afsluit, windt er geen doekjes om:

“In een tijdperk waarin Mark Rutte eindeloos premier is, is Bregman de passende intellectueel: iemand die niet aanspoort tot grote systeemveranderingen, die benadrukt dat de mens een aaibaar dier is, dat we alles in ons eentje kunnen oplossen, alles crescendo, niks aan het handje.”

Daarmee doet De Vries Bregman te weinig recht. Maar hij raakt met deze gearrangeerde band tussen de links-kritische Correspondent-journalist en de rechts-conservatieve VVD-premier wel aan een belangrijke waarheid van deze tijd: linksom of rechtsom, de mens is het dier dat gerustgesteld wil worden.

Stem op mij, lees mij… Er gaat wel eens iets mis, maar de meeste mensen zijn aardig, welwillend, hardwerkend, deugend. De wereld draait door en het komt allemaal goed.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Boeken van deze Auteur: