"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De Generaal integraal

Zaterdag, 18 september, 2021

Geschreven door: Peter de Smet
Artikel door: Jona Lendering

Lopen twee mannen over straat, zegt de een: “Mag ik in het midden lopen?”

[Recensie] Je kunt deze mop vanzelfsprekend uitbreiden door de locatie te veranderen in de Kalverstraat of door de betrokkenen Sam en Moos te noemen, maar dat maakt hem niet leuker. Karaktertekening en andere achtergrondinformatie is, anders dan in een roman, voor een grap niet noodzakelijk. Je kunt alle franje achterwege laten.

Peter de Smet (1944-2003) deed dat in de stripverhalen over De Generaal, die hij tekende in de jaren zeventig: de gags zijn gereduceerd tot precies dat wat nodig is om je in de lach te doen schieten. Al het andere ontbreekt. Het is overigens ook steeds dezelfde mop: de generaal wil de macht grijpen en moet daartoe een fort veroveren, een activiteit waarbij hij de hulp krijgt van een professor die geniale uitvindingen doet, terwijl een motoragent ongewild het onverbeterlijke optimisme van de generaal fnuikt.

Aan het einde van het verhaal is de motor steevast kapot, blijkt de geniale uitvinding nét niet geniaal genoeg en zitten de professor, de generaal en diens enige soldaat in het cachot van het fort, waar een cipier met een vriendelijk bedoeld gebaar de vernedering onbedoeld vergroot. De voorspelbaarheid is zó groot dat zelfs de personages het weten en de maarschalk in het fort zijn enige soldaat regelmatig verbiedt te schieten omdat het nieuwe plan van de generaal toch gedoemd is te mislukken. (“Daar is de generaal. Waarschuw de cipier maar vast.”)

Er zijn slechts twee locaties: het fort en de boom waaronder de generaal zit als de professor hem komt vertellen dat de macht gegrepen kan worden met een nieuw model tank, een tijdmachine, een luchtballon, een duikboot, een ijscowagen of een Trojaans paard. Een enkele keer zien we het politiekantoor of een café, en als een op hol geslagen tank dwars door een huis moet rijden, zien we dat huis ook even van binnen, maar in principe ziet De Smet af van een uitgewerkt decor. Namen hebben de generaal, de professor, de soldaat en de maarschalk ook al niet.

Boekenkrant

Je moet de reeks niet lezen om de plot, zoals pakweg Asterix, of om de fenomenale zorg die aan de aankleding is besteed, zoals Kuifje. De lol zit in de manier waarop de standaardelementen samenspannen om een catastrofe te bewerkstelligen. Een nieuw kanon blijkt niet te werken doordat de dop nog op de loop zit geschroefd. De James Bond-auto blijkt als wapen enige beperkingen te hebben wanneer de generaal ermee in de file belandt. De financiële bijsluiter bij de door de generaal op afbetaling gekochte ICBM bevat de mededeling dat “de startmotor, zonder welke de raket niet gelanceerd kan worden, geleverd zal worden wanneer de laatste termijn is voldaan”, zodat de geplande verwoesting van het fort nog drieënzeventig jaar, vijf maanden en twee dagen op zich zal moeten laten wachten.

Een ander deel van de humor is het taalgebruik. Wanneer de generaal besluit het fort aan te vallen met een vliegtuig, kondigt hij aan “Ik word de schrik van het zwerk”. De soldaat krijgt het verzoek de champagne vast klaar te zetten, want “binnen luttele minuten zijn we terug met de macht”.

Leuk taalgebruik en krankzinnige variaties op een vertrouwde plot: meer is er niet. Terwijl zijn collega-striptekenaars zich uitsloofden met complexe plots en uitgebreide documentatie, bracht De Smet het stripverhaal terug tot zijn essentie. Hij abstraheerde van alles waarvan geabstraheerd kon worden en bracht daarmee het genre op een nieuw niveau. De generaal is, simpel gezegd, een van de abstractste en knapste strips die ooit in Nederland is verschenen.

De albums zijn niet meer leverbaar, en dat is eigenlijk schandalig. Terwijl er (terecht) fondsen zijn om ervoor te zorgen dat de Max Havelaar in druk blijft, wordt er verdraaid weinig gedaan om de klassiekers van het Nederlandse beeldverhaal beschikbaar te houden. Ik wil de cultuurbaronnen de komende tijd even niet horen klagen over het gebrek aan subsidie voor dit of dat kunstproject: ons cultuurbeleid dient eerst een ernstige lacune te vullen voordat we kunnen denken aan mindere prioriteiten.

Ik weet het, er is al te weinig geld voor cultuur, dus we zullen een keuze moeten maken. Daarom stel ik voor het Rijksmuseum een Vermeer te laten verkopen, opdat we genoeg geld hebben om een fonds te stichten en ervoor te zorgen dat ook nieuwe generaties plezier kunnen beleven aan klassieke Nederlandse stripverhalen. Vrôt.

Eerder verschenen op Mainzer Beobachter