"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De goede lezer. Filosoferen over literatuur

Zondag, 23 juli, 2017

Geschreven door: Damon Young
Artikel door: Esther Op de Beek

Gretig, vrij en verantwoordelijk lezen

[Essay] In de zomer van 2005 voert Cees Nooteboom in Een ontmoeting met een hoofdletter in NRC Handelsblad een fictief gesprek met de L. Met de opdracht een woord te zoeken dat met ‘het idee van de vrijheid’ te maken heeft – was hij maar een fransman! – twijfelt de eveneens fictieve Nooteboom tussen ‘Lopen’ en ‘Lezen’, maar kiest voor het laatste: “De lezer leest, de lezer kiest. De lezer pakt het ene boek in de boekwinkel, of in de bibliotheek, en niet het andere. De lezer is vrij.” (Nooteboom 2005) De letter L meent echter dat het met de vrijheid van de lezer nog zo eenvoudig niet ligt. Lezers zouden niet alleen vrij moeten zijn om te kiezen wat ze lezen, maar ook om te kiezen wat ze ervan maken of ervan vinden. Die vrijheid lijkt heel mooi, maar gemakkelijk is het volgens de L niet. Om te kunnen kiezen wat je creëert, is verbeelding nodig. Die ontwikkel je door meer te lezen dan slechts één boek, al worden er soms zelfs hele beschavingen op slechts één boek gebouwd: “Lezen is kiezen, maar om te kunnen kiezen moet je lezen.”

Precies deze combinatie van vrijheid en verantwoordelijkheid vormt de kern van het pleidooi dat de Australische filosoof Damon Young houdt in The Art of Reading (2016). Het boek werd in 2016 in het Nederlands vertaald als De goede lezer. Filosoferen over literatuur. In de Engelse titel ligt de nadruk op lezen als noodzakelijke voorwaarde voor de verwezenlijking van de inkt op het papier. Young bepleit in zijn inleiding dat lezen een complex, intelligent en in wezen creatief proces is. De potentie van de lezer wordt volgens hem miskend door focus op de auteur. De auteur kan, naar de beroemde roman van Henry James, wel figureren in het tapijt, maar geen processen van toe-eigening teweegbrengen en is uiteindelijk niet bij machte werelden te verwezenlijken: dat kan alleen de lezer. Youngs populair-filosofische analyse van zijn persoonlijke leesgeschiedenis is een antwoord op die beteugeling.

In de Nederlandse titel, De goede lezer, resoneert een nog veel karakteristieker aspect van Youngs betoog. Hij beargumenteert wat lezers tot ‘goede lezers’ maakt, waarbij met ‘goed’ in Aristotelische zin ‘deugdzaam’ bedoeld wordt. Deugden zijn volgens Aristoteles zoiets als neigingen of houdingen die in aanleg aanwezig zijn, maar die door regelmatige arbeid ontwikkeld en onderhouden moeten worden en die het juiste midden bepalen tussen een tekort en een teveel. “Vaardig lezen”, zo redeneert Young daarop verder, “vraagt om een subtiel evenwicht tussen verschillende gedragspatronen: denken en voelen, spontaan handelen en gewoonten, eerbied en een kritische houding, haast en traagheid, moed en omzichtigheid, betrokkenheid en afstandelijkheid.” (Young 2016: 23)

In elk hoofdstuk van De goede lezer stelt Young aan de hand van enkele literaire teksten een deugd centraal. Achtereenvolgens zijn dat: nieuwsgierigheid, geduld, moed, trots, matigheid en rechtvaardigheid. Young beschrijft het filosofische denken over de desbetreffende deugd en reflecteert op de manier waarop juist déze literaire teksten ons in staat stellen deze deugd te trainen: een saaie of stilistisch juist zeer fijngevoelige tekst test ons geduld, maar is dat soms meer dan waard. Een verhaal dat aan het einde van een boek niet ‘rond’ is, is misschien frustrerend, maar leert ons meer over het lef waarmee we de werkelijkheid tegemoet moeten treden dan een gemakkelijk heldenverhaal waarin de lefgozer wint.

Hereditas Nexus

Hoewel Young vanuit dit uitgangspunt zeer uitgesproken is over zijn voorkeur voor pittige kost boven ontspanningslectuur, presenteert hij zichzelf als culturele omnivoor die evenveel genoegen vindt in stripverhalen als in het werk van Henry James of Jorge Luis Borges. Door de bevlogenheid en belezenheid waarmee hij zijn liefde voor de eigenaardigheden van teksten toont, wordt Youngs doel om de lezer tot ongeremd, gretig lezen aan te zetten, wat mij betreft zeker bereikt. Wie zich daar eveneens toe aan- gespoord voelt, kan terecht in het laatste hoofdstuk, getiteld De rommelkamer, naar The Lumber Room van Saki (ook wel bekend als H.H. Munro), waarin verhalenderwijs de bibliografie van de eerdere hoofdstukken wordt gegeven; een beschrijvend overzicht van alle literaire en filosofische teksten die de ‘goede lezer Young’ hebben gevormd vanaf zijn kindertijd, de “dingen die vindingrijk maken (…) de fantasieën die blijven malen terwijl het eten wordt verorberd”. (167)

Young bekritiseert zijn eigen vroegere leeshouding zeer nadrukkelijk. Over het feit dat hij als misantropische tiener de strips van Batman stuk las, schrijft hij: “Als kind werd ik door Batman gegrepen om zijn woeste rechtsgevoel en zijn drang om te overwinnen: een gevalletje ouderwets kleingeestig wensdenken.” (57) Batman bleef, omdat de tekst Young bleef uitdagen en hij zich bijvoorbeeld vragen ging stellen over rechtvaardigheid en libertarisme. Over die latere leeservaring schrijft hij echter.

“Ik mag het Frank Miller niet aanrekenen dat ik in The Dark Knight Returns af en toe een ethische of politieke nuance mis omdat ik moe of zenuwachtig ben. Ik moet zelf de verantwoordelijkheid nemen voor mijn wisselvalligheid, zonder toe te geven aan de gevolgen ervan. “(23)

De beide citaten typeren Youngs stijl: soms informeel, met een vorm van humor die door de zelfspot draaglijk is; dan weer redenerend, streng en ronduit stellend. Het verhaal dat Young over zijn persoonlijke leesgeschiedenis vertelt, is door die dubbele toon weliswaar grappig en uitnodigend; het is ook consequent streng en moraliserend. In zijn gepassioneerde pleidooi voor deugdzaamheid diskwalificeert Young leeshoudingen die minder gericht zijn op morele groei en hij doet dat vanuit ervaringen die mogelijk niet elke lezer deelt. In de eigenzinnige lezer die Young zelf als kind was – “Toen ik elf was had ik dagelijks een meditatiemoment” (79) – zal niet iedere lezer zich immers herkennen. Zo is de vergelijking die Young in het hoofdstuk Geduld maakt tussen de boeken van Dan Brown en Henry James scherp, vlammend en genadeloos, maar diskwalificeert Young tegelijk met de romans van Brown ook de gemakzuchtige houding van diens liefhebbers. Hoewel dat een logische consequentie van zijn opvatting over ‘goed lezen’ is, vind ik dat problematisch. Ik stoor me er niet zozeer aan dat hij literaire kwaliteitsoordelen velt – hij onderbouwt ze overtuigend – maar wel aan het feit dat hij er een morele kwestie van maakt dát lezers dergelijke teksten in alle vrijheid kiezen. Een ander voorbeeld: in het hoofdstuk Matigheid heeft hij het over ‘zin in afleiding’ aan de hand van zijn Star Trek-verslaving: het was dan wel geen “echte eet-, drank- of seksverslaving, en bovendien was er binnen het jaar geen sprake meer van. Het was niettemin een slecht gereguleerde hunkering naar rust in het hoofd. Op een moment dat ik even uitblies, gaf ik eraan toe[,] (…) keer op keer ver- koos ik oud en simpel boven nieuw en geraffineerd.” (122)

Aan de hand van het werk van Iris Murdoch legt Young uit hoe literatuur kan ‘ontzelven’ en zijn Star Trek-bui eerder ‘zelvend’ was: een vakantie van de werkelijkheid. Hoewel ik me wel kan vinden in het verschil dat hij aanbrengt, gaat het in deze redenering niet alleen om het ontwikkelen van deugden, maar ook om het toegeven aan zonden: luiheid, vraatzucht, trots. Zijn lezers die voor meer oppervlakkige lectuur kiezen inderdaad vergelijkbaar met verslaafden? Zijn ze niet moedig genoeg om een onaffe wereld in te stappen? De vraag rijst of het productief is om op die manier over lezen te spreken. En tot wie? Welke lezer heeft Young in zijn eigen pleidooi voor ogen, behalve gelijkgestemden? Want hoezeer ik zelf óók hecht aan het vellen van kwaliteitsoordelen op basis van eigen literatuuropvattingen en leeservaringen, en hoezeer ik het standpunt ook onderschrijf dat literatuur kan helpen bij het trainen van bepaalde capaciteiten en dat het van ethisch, politiek belang is dat mensen kunnen omgaan met onzekerheden – of in dat opzicht moedig zijn – meen ik dat er wel degelijk verschillen zijn in de manier waarop teksten aan die deugden appelleren aan verschillende soorten lezers. Young bespreekt geen literatuur uit die hoek (zoals Rita Felski’s pleidooi om genuanceerder om te gaan met het vermeende onderscheid tussen academisch en leken-leesgedrag in Uses of Literature (2008) of de suggesties van Jim Collins om ‘civili- zed reading’ te herdenken in Bring on the Books for Everybody (2010)) en spreekt zich nergens uit over andere soorten leeservaringen, bijvoorbeeld aan de hand van experimentele literatuur, over andere kunstvormen of over andere manieren om deugden te ontwikkelen. Mogelijk wordt mijn kritiek op dit punt wat te zeer beïnvloed door de ‘strengere’ Nederlandse titel, waarin het eerder om eigenschappen van ‘goede lezers’, dan om de kunst van het lezen lijkt te gaan, maar Young maakt zelf ook geen duidelijk onderscheid in zijn oordelen over tekst- en lezerseigenschappen en leeshoudingen.

De filosofische reflecties op de deugden, tot slot, zijn erudiet en inzichtelijk, soms wat wijdlopig en voor filosofen misschien weer wat te kort door de bocht. Young toont zich echter bewust van zijn positionering en benadrukt zijn oprechtheid in deze ‘on- zuivere’ vorm van populair-wetenschappelijke verslaglegging:

“Ik schuif het gordijn tussen hoge en lage cultuur opzij, tussen Heidegger en de superheld, om te laten zien dat ik de stijve academische wereld verwerp. Ik toon me jeugdig en relevant voor de mainstream, investeer in het symbolisch kapitaal dat de hippe intellectueel aankleeft. Als de nerd die verdwaald is geraakt tussen de universitair docenten, de pretentieuze filosoof tussen betweterige leken, zoek ik in elke subcultuur wat daarbuiten valt. Behalve dat ik die Žižekjes doe, de functie van trol uitoefen, leg ik het universele streven van de filosofie bloot: vol vertrouwen, zonder me druk te maken over een wetenschappelijk paspoort, steek ik de grenzen over tussen genres, disciplines en tijdperken. Dat maakt de manier waarop ik Borges, Batman of Heidegger lees niet onoprecht. Het geeft alleen aan dat de wetenschap die ik bedrijf niet per se zuiver hoeft te zijn (…)” (58-59)

Mijn reactie op dit uitgangspunt is, inderdaad, dat De goede lezer een heerlijk boek is voor wie niet alleen graag gretig en toegewijd leest, maar daar ook graag over filosofeert. Voor de ‘stijve academische wereld’ is Young juist te dogmatisch. De Nederlandse uitgave bevat wat slordigheden, wat – ook vanwege de minder gelukkig gekozen titel – doet vermoeden dat de Engelse editie meer recht doet aan wat Young wil zeggen; voor wie hecht aan zorgvuldig lezen lijkt me dat cruciaal.

Eerder verschenen in Vooys

Literatuur

  • Collins, J., Bring on the Books for Everybody. How Literary Culture Became Popular Culture, Durham & London 2010.
  • Felski, R., Uses of Literature. Malden, MA/Oxford 2008
  • Nooteboom, C., ‘Een ontmoeting met een hoofdletter’. In: NRC Handelsblad, 29-07-2005
  • Young, D., De goede lezer. Filosoferen over literatuur. Utrecht 2016

Boeken van deze Auteur:

De goede lezer

De goede lezer. Filosoferen over literatuur