"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De heldeninspecteur

Donderdag, 27 mei, 2010

Geschreven door: Atte Jongstra
Artikel door: Johan Bordewijk

Een snaakse verslaggever van de geschiedenis

De eerste helft van de 19e eeuw is een turbulente tijd in Europa. Na de Julirevolutie van 1830 in Frankrijk komen de Polen in opstand tegen de Russen, de Italianen tegen de Oostenrijkers en de Ieren tegen de Engelsen. Atte Jongstra situeert zijn roman De heldeninspecteur in de Zuidelijke Nederlanden van die tijd. 23 augustus 1830 is een belangrijke datum, op die dag begint in Brussel de opstand tegen de Nederlandse koning die uiteindelijk leidt tot het koninkrijk België. Hoofdpersoon van de levendige vertelling is Junius, een man van onbekende komaf die met zijn neus bovenop de gebeurtenissen staat en zo verslag kan doen van die enerverende jaren.

We ontmoeten Junius als hij in de zomer van 1830 in Brussel arriveert. Aanvankelijk is hij een wat sullige figuur: hoewel hij aanwezig is op een keerpunt in de Belgische geschiedenis gaat de belangrijkste actie aan hem voorbij. Gedurende de opstand ligt hij zijn roes uit te slapen en tijdens de tegenaanval van de Oranjes onder leiding van kroonprins Willem (later koning Willem II) ligt hij drie dagen lang met een Brusselse deerne in bed. Zijn leven neemt echter een belangrijke wending als hij prins Frederik, de broer van de Nederlandse kroonprins ontmoet, die hem tot Heldeninspecteur benoemt om in de strijd daden van grote moed waar te nemen.

Deze taak brengt hem op slagvelden, bij belegeringen en bombardementen. Aanvankelijk bij toeval neemt hij heldendaden waar, zoals op de kanonneerboot van – ‘dan liever de lucht in’ – van Speijk. Vlak voor die het lont in het kruitvat steekt weet Junius zich met een sprong van boord het vege lijf te redden. Daarna kwijt hij zich naar behoren van zijn taak: hij maakt naam en blijkt dan ineens invloed te hebben. Waar hij komt doen de mannen hun uiterste best op te vallen in de strijd. Hij is dan ook in de zomer van 1831 op het hoogtepunt van zijn kunnen als Heldeninspecteur, tijdens de Tiendaagse Veldtocht.

Dit boek maakt roept nieuwsgierigheid op tot nieuwsgierigheid naar de feiten: hoe zat het ook alweer met die Belgische onafhankelijkheid? De toevoeging van fictieve elementen aan het verhaal tilt het uit boven een geschiedkundig verslag. Jongstra wekt figuranten, wiens wedervaren niet is doorgedrongen tot de annalen, tot leven door ze als meer dan bordkartonnen poppetjes op de maquette van de geschiedenis heen en weer te schuiven. Parallel aan het oorlogsgeweld speelt er namelijk de liefde van Junius voor Veerle, zijn Brusselse dame. Hoewel zijn taak hem steeds ver van haar voert en hij ruime aandacht houdt voor ander vrouwelijk schoon, komen ze elkaar als door een lotsverbondenheid regelmatig tegen. Uiteindelijk trouwen ze en raakt Veerle in blijde verwachting.

Boekenkrant

Een nadeel is dat Jongstra niet een echte keuze maakt tussen fictie en geschiedschrijving. De uitwerking van persoonlijke details, het perspectief van een deelnemer aan de geschiedenis en de kwinkslagen passen in een roman. Maar waarom neemt Jongstra een uitgebreide verzameling (deels niet ter zake doende) noten op? Als een uitweiding belangrijk is voor het verhaal, verdient die een plaats in de lopende tekst. Zo niet, dan kan het worden weggelaten. En waarom wordt bijna iedere gevechtshandeling van de Tiendaagse Veldtocht en van belegeringen en bombardementen beschreven? Zoveel details weet Jongstra alleen leesbaar te houden door de kunstgreep van weer een escapade of weer een miraculeus overleven van Junius.

Het verhaal wordt verteld in een licht afstandelijke, barokke stijl.

‘Junius informeerde naar de latrines. Hij werd verwezen naar een aarden wal met daarin een aantal sparrentakken. Achter de wal de klassieke balk op palen, daarachter een diepe sleuf. Een mand hooi om het gat te wissen. Tot zijn opluchting was er niemand, de stank viel mee. Arbeid gedaan, opgelucht. Junius hees nog aan zijn broeksband toen de reusachtige gestalte van de hertog de wal om stiefelde en zonder omhaal de uniformbroek liet zakken, zich op de balk neerliet en knallend en knetterend loste. De naam Bommen Bernhard schoot Junius te binnen, hij grinnikte.

Hoewel de keus voor deze stijl begrijpelijk is – enige distantie houdt de verschrikkingen van het slagveld leesbaar – wordt het soms wat overdreven. De strijd wordt met grote blijmoedigheid gevoerd en men is bereid om goedgemutst te sneuvelen voor Oranje.

In de laadbak een fuselier die een onderbeen miste. Bloed dat in regelmatige gulpen tevoorschijn werd gepompt. […] “Dat ik mijn been kwijt ben is niet erg,” riep hij. “Ik had mijn andere ook graag gegeven. Ik heb nog niets tegen de vijand kunnen uitrichten, dat smart mij.”

In De heldeninspecteur treffen we in Junius een geamuseerd waarnemer van de oorlogshandelingen. Hij schmiert zich een weg door de geschiedenis en laat zich op sleeptouw nemen door het toeval. Maar de ernst van een oorlog komt daardoor wel erg op de achtergrond te staan.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.