"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De hyena, niet de hond

Vrijdag, 3 april, 2020

Geschreven door: Zuca Sardan
Artikel door: Ger Leppers

Herkenbaar en eigenzinnig

[Recensie] Twee soorten schrijvers herken je al bij de eerste zin die je leest: de zeer goede, met een onmiskenbare eigen thematiek en visie, en die daarbij ook nog aan enkele woorden genoeg hebben, en anderzijds de zeer slechte, die veel woorden nodig hebben om uiteindelijk toch maar bijzonder weinig te berde te brengen. De in 1933 geboren Braziliaan Zuca Sardan valt  in de eerste categorie. Dat kun je al meteen vaststellen aan de hand van het zeer korte gedicht op de achterkant van de eerste in het Nederlands vertaalde bundel van deze oud-diplomaat:

EEN KWESTIE VAN HOE JE HET BEKIJKT?

Ze zeggen dat godsdienst
Opium is van het volk.

– En dat vind jij weinig… ?

Boekenkrant

In de laatste laatste regel wordt de lezer op een verrukkelijk lichtvoetige wijze op het verkeerde been gezet: de bekende, demystifiërende uitspraak van Karl Marx wordt op zijn beurt ontluisterd, maar niet door nog een schepje bovenop de ontkrachting van de religie te doen, zoals men zou kunnen verwachten in een tijd waarin secularisatie schering en inslag is, maar door er een tegendraadse wending aan te geven. Tegenover de twijfel aan de godsdienst plaatst de dichter een nog veel fundamentelere relativerende twijfel. Toen ik het gedicht daarna herlas (want gedichten zijn er om gelezen, maar vooral om herlezen te worden), zag ik pas dat niet alleen de laatste regel, maar ook de titel van het gedicht eindigt met een vraagteken. Dus: ook de twijfel jegens de twijfel, zoals die wordt uitgedrukt in de laatste regel van het gedicht, wordt in twijfel getrokken. Het is, kortom, een gedicht waarin het scherpe intellect een verbond aangaat met een genereus, meedogend besef van de menselijke kwetsbaarheid en hulpbehoevendheid, een huwelijk van sardonische tegendraadsheid met zachtmoedige relativering –  gevoed door een diepgevoeld humanisme.

Sardan noemt zichzelf een metafysisch surrealist. Het vraagteken en de lach, schrijft vertaler Harrie Lemmens in zijn korte voorwoord bij zijn bloemlezing uit het oeuvre van de Braziliaanse ex-diplomaat, zijn Sardans uitgangspunt en wapen. Het bovenstaande gedicht blijkt na lezing van de gehele bundel  een uitstekende introductie tot het werk van Sardan.

Voor deze bundel koos Harrie Lemmens 34 gedichten. Daaronder zijn korte, ietwat aforistische zoals het bovenstaande, maar bijvoorbeeld ook  het volgende:

UNIVERSUM

De kosmos draait eindeloos rond
aan een schroef, een wilde werveling
van planeten, sloppen en krotten
kometen en sterrenbeelden

Ook hier weet Zuca Sardan de lezer met een paar onverwachte elementen op het verkeerde been – en daarmee aan het denken – te zetten: de althans voor mij raadselachtige wending “aan een schroef” – maar je bent natuurlijk surrealist of je bent het niet – en de woorden “sloppen en krotten” die de lezer vanuit de verre planeten ineens weer midden in ons tranendal doen landen. In de langere gedichten past de dichter vaak eenzelfde overrompelende perspectiefwisseling toe, maar op wat grotere schaal.

Geliefde wapen zijn daarbij omkering en spiegeling: de kat houdt een oude dame, en als het Heelal voortkomt uit een ei, wat was dan de herkomst van dat ei? Op lichte toon vat Sardan aldus de grootste thema’s aan: het ontstaan van het leven, de vergankelijkheid van alles, zoals in dit korte gedicht:

GAT

Wat opduikt uit het gat
van de tijd, verdwijnt ook
weer door hetzelfde gat
(en komt nooit meer terug).  

Verlossing uit de beperkingen van ons bestaan is niet mogelijk, maar een laconieke blik, scherpe spot en twijfel, het ondermijnen van zekerheden, bieden ruimte om het leven ten minste draaglijk te maken, al is het maar door de kortstondige euforie van het moment waarop het nieuwe, verrassende inzicht baan breekt. We moeten ons natuurlijk ook niet te veel verbeelden: “Bovendien, als we niet weten/ zullen we evenmin kunnen weten dat we/ niet weten. En als we weten, weten we/ logischerwijs dat we weten, want als we niet/ zouden weten dat we wisten, zouden we/ uiteindelijk echt niet weten. // En als we zouden weten dat we niet/ weten, zouden we dat heus niet overal/ rondbazuinen…”

Naast gedichten bevat De hyena, niet de hond ook tekeningen. Zuca Sardan vervaardigde ze voor Zuca-magazine, het Nederlandstalige tijdschrift voor Portugeestalige letteren dat de naam van de Braziliaanse dichter bij ons al bekend maakte nog voordat ‘De hyena, niet de hond’ verscheen. Het ergste wat je tegen een kunstenaar kunt zeggen, is dat zijn werk doet denken aan dat van een ander, hoe goed die ook is, zo legde een schilderes mij ooit minzaam en geduldig  uit nadat ik op een vernissage deze onvergeeflijke faux pas had begaan. Laat ik het daarom zo zeggen: het grafisch werk van Zuca Sardan lijkt op dat van niemand anders. Maar ergens, voeg ik er op zachte toon aan toe,  zou ik het met zijn absurdisme toch wel willen onderbrengen in dezelfde categorie, of, eh, lijkt het misschien in zijn vrijmoedigheid een beetje op, eh, nou ja, wekt het bij mij aangename herinneringen aan de ogenschijnlijk onbevangen tekeningen van dat andere mooie dubbeltalent, de Pool Topor (al zijn er natuurlijk grote verschillen). En dat is wel degelijk (bedoeld als) een compliment.

Eerder verschenen op Zuca Magazine