"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De lach en de dood

Dinsdag, 14 december, 2010

Geschreven door: Pieter Webeling
Artikel door: Tom Steendam

Humor in de hel

The secret source of humor itself is not joy but sorrow. There is no humor in heaven. Met dit motto, ontleend aan de Amerikaanse schrijver en humorist Mark Twain, begint Pieter Webeling (1965) zijn tweede roman De lach en de dood. In zijn debuut Veertig dagen uit 2008 stond ontsnapping aan het lijden al centraal en dit thema krijgt in Webelings nieuwste roman wederom de volle aandacht.

Het hoofdpersonage is de half-Duitse, joodse Ernst Hofman, een bekende komiek uit Amsterdam. Hofman bereidt zich voor op zijn eerste optreden na de Tweede Wereldoorlog. Iets meer dan een jaar geleden zat hij nog gevangen in een vernietigingskamp in Polen. Wat volgt, is een grote terugblik op het overleven van een door de nazi’s bestuurd inferno.

Tijdens de reis naar het kamp, in een veewagon opeengepakt met tientallen mensen die in angst verkeren over hun lot, wordt Ernst in één klap verliefd op Helena Weiss. Bij aankomst in het kamp worden mannen en vrouwen meteen gescheiden, en ook Ernst en Helena worden uit elkaar gehaald. Het leven in het kamp geeft Ernst echter weinig tijd om aan Helena te denken. Hij moet zien te overleven. Door het vertellen van grappen aan medegevangenen probeert hij hun leed wat draaglijker te maken. Wanneer Helena’s leven in gevaar komt, ziet Ernst zich genoodzaakt grappen te gaan vertellen aan de SS. Hij moet op zijn hoede zijn, want de scheidslijn tussen het tegenwerken of juist gedwee volgen van de Duitsers dreigt te vervagen.

Webeling heeft de schemerige relatie tussen onderdrukte en onderdrukker in De lach en de dood op indrukwekkende wijze zichtbaar gemaakt. Zo blijken gevangene Ernst en kampcommandant Müller meer gelijkenissen te vertonen dan zij op het eerste oog dachten te hebben: beide zijn liefhebber van toneel en muziek, en hun beide vaders hebben tijdens de Eerste Wereldoorlog aan Duitse zijde gevochten. Voor Ernst is dit verschrikkelijk, hij verafschuwt de kampcommandant die pakkend is neergezet als een portret van ‘zielloze vriendelijkheid’.

Boekenkrant

Ernsts worsteling met de krankzinnige moraal in het kamp is helaas oppervlakkig uitgewerkt. Op zijn eerste werkdag wordt er voor Ernsts ogen een medegevangene doodgeknuppeld. Ernst hoeft niet lang na te denken voordat hij zijn dode collega uitkleedt en zelf de bebloede kleding aantrekt. En wanneer Ernst in een verblindende woedeaanval een medegevangene letterlijk de hersens inslaat, volgt niet de reflectie die van een moreel mens als hij te verwachten was. De aanleiding voor Ernsts furie was nota bene een grap, hoewel volgens de komiek ‘op een fout moment’.

De geloofwaardigheid van de plotselinge verliefdheid van Ernst in de veewagon laat ook te wensen over. In zijn situatie – al twee dagen en nachten opeengepakt als vee, met gebrek aan eten en drinken, je behoefte moeten doen in een emmer in de hoek, op weg naar een onbekende bestemming – zou Ernst wel wat anders aan zijn hoofd moeten hebben dan een vrouw. De geschetste setting maakt een bewering als ‘Haar haren roken naar citroen’ er niet aannemelijker op.
Daarnaast helpt de structuur van de roman een flink deel van de spanning van het verhaal om zeep. Door het begin van het boek te situeren na de oorlog, is het onmogelijk geworden om Ernst het kamp niet te laten overleven. De afloop van een scène waarin Ernst opgehangen dreigt te worden, is daarom al beklonken: Ernst wordt niet opgehangen.

Webeling is op zijn sterkst in de beschrijvingen van de verschrikkingen van het kamp. Deze onverbloemde weergaves van de werkelijkheid in de Anus Mundi, ‘het kontgat van de wereld’, zijn levensecht en ontnuchterend rauw. Ernst moet op last van de kampcommandant in het Sonderkommando gaan werken. Deze afdeling is verantwoordelijk voor het begeleiden van gevangenen naar de ‘douches’ en het uitdelen van handdoeken en zeep. Webeling weet op beklemmende wijze te laten zien hoe Ernst dondersgoed weet wat er met de gevangenen gaat gebeuren, maar dit niet kan zeggen. Wanneer een Nederlands transport arriveert, wordt Ernst herkend door ene Mischa Klein:

‘Hij gaf me een ferme handdruk. “Dank u”, zei hij formeel. Hij boog zich naar mijn oor. “Ik neem u niets kwalijk. Dat mag u nooit vergeten.” Toen hij de bunker in ging, weigerde hij de zeep.’

Door het gekunstelde begin van het liefdesverhaal van Ernst en Helena, blijft het gevoel hangen dat Webeling te verwoed heeft geprobeerd een romance in te bedden in een verhaal over het overleven in een vernietigingskamp, en daar eenvoudig niet in is geslaagd. Deze twee contrasterende hoofdthema’s worden nog eens vergezeld door een overdaad aan verhaallijnen: de problematische relatie met zijn vader (die de dag na Ernsts 21e verjaardag zelfmoord pleegde) en moeder (die vermoord werd door een onbekende minnaar), de moeilijke situatie na de oorlog, wanneer niemand begrijpt wat Ernst heeft meegemaakt. Deze ondergeschikte plots worden slechts kort aangestipt en niet verder uitgediept.

In een verhaal waar de wankele balans tussen de lach en dood alle aandacht opeist, blijft slechts een weke fundering over voor liefdes- en familieperikelen. Dergelijke verwikkelingen worden dan ronduit overbodig. Webelings blik is op zijn scherpst wanneer hij de mensonterende lijdensweg van Ernst beschrijft, daarbuiten ziet hij wazig.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.