"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De leesclub

Zaterdag, 17 april, 2010

Geschreven door: Renate Dorrestein
Artikel door: Lotte Brugman

Een slapstickachtige literaire snack

De leesclub begint met een bekentenis die direct wordt gerelativeerd: ‘We hebben geen enkele reden om te ontkennen dat we Gideon de Wit om het leven hebben gebracht. Maar om het nu direct moord te noemen…’ Wat volgt is het relaas van één van de leden van de leesclub, een groep ‘gesponsorde vrouwen met levenservaring’, over het dramatische verloop van een literaire cruise in de wateren van Schotland (‘In de geest van Moby Dick’). Die cruise wordt geleid door de ooit befaamde, aan lager wal geraakte auteur Gideon de Wit.

Het verhaal is vormgegeven als de verklaring van een (naamloze) verdachte tegenover een rechter, die nauwelijks wordt onderbroken door de magistraat in kwestie. De verteller neemt uitgebreid de tijd en de ruimte om de gebeurtenissen uit de doeken te doen. Haar verhaal wordt aangevuld met voetnoten, waarin een aantal stukjes staan uit de reisgids van Leonie, een van de leesclubleden. Die noten zorgen vaak voor een humoristisch intermezzo, waarbij de geijkte thema’s als regen, midges en haggis steeds op een originele, verrassende manier worden behandeld. In die voetnoten maakt Dorrestein gebruik van een droog (Schots?) gevoel voor humor en springt ze aan de lopende band van de hak op de tak. Daardoor wordt de tekst uit Leonies reisgids in de voetnoten veel minder ‘reisgidsachtig’ dan de mededelingen van Leonie zelf.

De verhalende tekst zelf is in een luchtige spreektaal geschreven, waardoor tussenzinnetjes als ‘Hèhè. Dat zeggen we toch?’ regelmatig voorkomen. De verteller spreekt de rechter vaak direct aan en neemt op brutale wijze de regie over: ‘Nee, edelachtbare, dat gaan we hier nu niet oprakelen, louter voor uw sensatie.’ Die tussenzinnetjes maken de tekst wat luchtiger, maar (glim)lachen doe je eerder bij de meer betogende passages.

‘In interviews heeft hij overigens vaak genoeg ruiterlijk toegegeven dat hij regelmatig in zijn kussen lag te bijten van onmacht. Dat het aan hem vrat en knaagde dat parasitaire onbenullen die meeliftten op de rug van hardwerkende schrijvers, er meestal alleen maar opuit waren om de boeken die ook in hún levensonderhoud voorzagen, de grond in te boren. (…) Artiestenvlooien en analfabete klepkruiken met het verstand van een ondermaatse goudvis, zo noemde hij ze.’

Yoga Magazine

Die ‘over the top’ stijl vol bijvoeglijke naamwoorden en zelf samengestelde scheldwoorden doet denken aan J. Kessels, the novel (2009) van P.F. Thomése en dat is geen toeval. In het interview met zichzelf dat Dorrestein in het ‘leesdossier’ achterin het boek heeft opgenomen, vertelt ze dat ze zich na lezing van dat boek, ‘een volstrekt ongegeneerd en politiek incorrect boek over een mannenvriendschap’, afvroeg hoe de vrouwelijke pendant eruit zou zien. Dit leidde uiteindelijk tot dit verhaal over een club ‘middelbare mutsen’ op een desastreuze tocht.

Maar de Leesclub is niet als een exacte, vrouwelijke kopie naast Thoméses roman te leggen: Thomése en J. Kessels beseffen dat zij behalve als personage ook een rol hebben als auteur respectievelijk hoofdpersoon, waardoor er een dubbele laag ontstaat. Thomése speelt daarmee, wat een sterk komisch effect heeft. In De Leesclub gebeurt dat niet op die manier, maar in de wisselwerking tussen voetnoten en lopende tekst en vooral in het ‘leesdossier’ achterin het boek, is wel iets soortgelijks aan de hand. Het leesdossier bedient immers de werkelijk bestaande leesclubs, waarbij Dorrestein schijnbaar moeiteloos verschillende rollen op zich neemt (die van interviewer, geïnterviewde, schrijver, lezer, discussieleider, enzovoorts). Naast een interview met zichzelf brengt de auteur een aantal ‘discussieonderwerpen’ ter sprake, als: ‘In het begeleidende interview zegt de auteur dat zij met De leesclub “een schuimtaart” en “iets slapstickachtigs” beoogde. In hoeverre is zij hierin geslaagd?’

Een ander verschil betreft de houding van de personages ten opzichte van hun omgeving. De leden van de leesclub proberen doorlopend aan te tonen dat zij geen grijze muizen zijn, maar nog best bestaansrecht hebben: naast de problemen waarmee zij kampen (incontinentie, een impotente echtgenoot), benadrukken de dames van de leesclub dat ze veel spannender seksuele fantasieën hebben dan de gemiddelde debutant. Bovendien wijzen ze erop dat zij zich gedegen voorbereiden op de bezoeken van de schrijvers aan hun leesavonden en beoefenen enkele leesclubleden ook nog verrassend jeugdige hobby’s. Dit terwijl J. Kessels, als pretentieloze anti-intellectueel, zich tegenover niemand hoeft te bewijzen. Bedoeld of onbedoeld wordt Dorresteins leesclub daardoor wat serieuzer dan J. Kessels.

De personages in De leesclub blijven wel tamelijk onuitgediepte karakters, maar uit Dorresteins zelfinterview blijkt dat dit ook haar bedoeling was. Ze vertelt daarin dat ze bewust bezig is geweest met het niet-naleven van een aantal literaire conventies: ‘Ik wilde alle wetten van de literatuur overtreden’. Waarom? Als een soort literair tussendoortje, schrijft ze, om lol in haar werk te houden. Dat is het ook geworden voor de lezer: een literaire snack zonder al te veel diepgang en met een dosis slapstickachtige humor. En al valt er bij De Leesclub minder hardop te lachen dan bij Thomése, je zou het inderdaad een vrouwelijke J. Kessels… kunnen noemen.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Zeven soorten honger

Het geheim van de schrijver

Dagelijks werk

Liever horen we onszelf