"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De LEIFarts

Dinsdag, 30 maart, 2021

Geschreven door: Patrick Wijffels
Artikel door: Gerbert Bakx

De weg naar een waardig levenseinde

[Recensie] Het meest interessante aan het boek De LEIFarts. Of de weg naar een waardig levenseinde is ongetwijfeld het voorwoord en het nawoord, respectievelijk van de hand van Wim Distelmans en Jacinta De Roeck.
Wim Distelmans heeft zich in de medische wereld ingezet voor palliatieve zorg en voor een waardig levenseinde. Hij is voorzitter van de Federale Commissie Euthanasie en was voorzitter van de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen. Hij was ook nauw betrokken bij de oprichting van organisaties als LEIF, het Levenseinde Informatieforum, en het ULTeam, het Uitklaring Levenseindevragen Team. Hij bekleedt de leerstoel ‘Waardig Levenseinde’ aan de VUB.
Jacinta De Roeck was als senator van nabij betrokken bij het tot stand komen in 2002 van de wet op euthanasie die, zoals zij duidelijk maakt, pas mogelijk werd toen een religieus georiënteerde partij het politieke gesprek hierover niet langer onmogelijk kon maken.

Tussen het voorwoord en het nawoord vertelt de auteur, huisarts en LEIFarts Patrick Wyffels, verbonden aan de UA, een 30-tal huisartsenverhalen, in een gemoedelijke en vaak ietwat tragikomische toon – zoals huisartsen dat kunnen – waarbij niet altijd zeer duidelijk is of zij bedoeld zijn voor collega’s huisartsen dan wel voor een groter publiek. In de tweede helft van het boek worden de verhalen enigszins specifieker toegesneden op de problemen met betrekking tot het levenseinde. Daarbij wordt gaandeweg duidelijk gemaakt dat een waardig levenseinde via euthanasie voor vele mensen als een echte verlossing wordt gezien. Artsen zijn echter opgeleid in de logica van het helen en verlengen van het leven. Bijdragen tot het beëindigen van het leven stoot hen intuïtief tegen de borst en het is een mentaal proces om dit ingrijpen als een daad van barmhartigheid te gaan zien. De lezer raakt geleidelijk vertrouwd met de procedures en zelfs de gebruikte middelen voor het uitvoeren van een euthanasie, evenals met termen als wilsbeschikking, wilsbekwaamheid, handelingsbekwaamheid en oordeelsbekwaamheid of respectievelijk -onbekwaamheid.

Het ethische debat werd en wordt niet zelden gevoerd in termen van euthanasie versus palliatieve zorg. Daartegenover argumenteert de auteur dat beide noodzakelijk zijn. Gwendolyn Rutten stelde zeer krachtig: “Het is bijzonder onethisch de euthanasiewet uit te hollen en in te zetten als nooduitgang voor falende zorg. Maar het is evenzeer onethisch om een terecht debat over falende zorg in te zetten als uitholling van de euthanasiewet.”

Ook de notie ‘ondraaglijk psychisch lijden’ doet moeilijke vragen rijzen. Jacinta De Roeck stelt in haar nawoord dat het de patiënt en hij alleen is die moet aangeven dat het genoeg is, dat het leven ‘op’ is. Het is niet aan artsen of politici om dit lijden al dan niet voldoende te vinden. De angst voor het hellende-vlakeffect is daarbij altijd aan de orde, maar, aldus nog Jacinta De Roeck, “patiënten willen niet zonder reden dood en artsen staan echt niet te springen om een euthanasie uit te voeren”. De wet legt dan ook de nadruk op de zelfbeschikking van de patiënt en op het respect voor de morele vrijheid van de arts. Dementie is en blijft daarbij een bijzonder probleem aangezien een dementerende niet meer in staat wordt geacht een euthanasie te vragen. Dat dient dus te gebeuren vóór de dementie zich heeft ingezet. Het geval Hugo Claus staat daarbij ieder nog voor de geest.

Boekenkrant

Artsenverhalen geven altijd een vertekend beeld omdat zij alleen over probleemgevallen gaan. Artsen zien geen gelukkige mensen. Wat in deze verhalen over ouder worden en het einde van het leven bijzonder opvalt is de existentiële en spirituele leegte, de trivialiteit en de futiliteit die door velen wordt ervaren. Het leven heeft voor vele van deze mensen kennelijk geen enkele zin meer. Het doet hen niets meer, ook al zijn ze in vele gevallen lichamelijk nog volkomen gezond. Zij zijn eenzaam en “hebben niemand om op terug te vallen.” Wij leven inderdaad in een tijd en in een maatschappelijk bestel waarin ouderen geen betekenisvolle rol meer spelen en geen taak meer hebben waardoor zij hun leven vaak als zinloos gaan ervaren. In een samenleving die zich volsmeert met make-up om jong te lijken, willen mensen wel lang leven maar zij willen niet oud worden. Ouderen komen niet zelden in een instelling waar zij in het beste geval wat geamuseerd worden, maar niemand stelt hen ernstige vragen over het leven of luistert naar hun advies. Ouderen zouden de houders van wijsheid moeten zijn, maar de hedendaagse jongeren weten het altijd wel beter.

Oud worden kan nochtans een geluk zijn. Voltaire zei dat de ouderdom “voor onwetenden als de winter is, maar voor wijzen als de druivenoogst en de most”. Herman Hesse schreef in De kunst van het ouder worden: “Een oud mens die zijn leeftijd, zijn witte haar en de nabijheid van de dood alleen maar vreest, is geen waardig vertegenwoordiger van zijn levensfase, maar is als iemand die jong en krachtig is maar zijn beroep en zijn dagelijks werk haat en probeert er zich aan te onttrekken.”

Eerder verschenen op De maakbare mens