"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De liefde, jazeker

Dinsdag, 13 juli, 2021

Geschreven door: Ivo Strijtem
Artikel door: Jannah Loontjes

Oppervlakkig of speels?

[Recensie] De poëzie van Ivo van Strijtem wordt gekenmerkt door grote helderheid, maar wel een die de lezer voor raadsels plaatst. Hoewel de woordkeus in elk gedicht alledaags en toegankelijk is, zijn de verschillen in toon en sfeer tussen de verzen aanzienlijk. Sommige gedichten in zijn nieuwste bundel De liefde, jazeker zijn romantisch van aard, andere speels en licht, en weer andere rauw en hard. Neem bijvoorbeeld Godelieve en de kraaien:

“Er wonen kraaien in haar hoofd.
Ze wachten op de takken van venijn
tot de liefde dood zal zijn.

Hoe kan ze hen verjagen?
Het veld is pas gezaaid. Geen muis,
geen vogel schrikt van haar.

Elke nacht komt er een man.
Hij duwt haar knieën uit elkaar
en spuwt, gooit eerst zijn

Dans Magazine

mantel over haar gezicht.
Hij hijgt, zij snakt naar adem,
stalmeid van gevallen adel.

Kra kra, een gitzwart engelenkoor
komt naderbij en ademt drek.
Dan breekt haar nek.”

Liefde als lust en agressie, verkrachting en wanhoop. En dat alles in een rustieke omgeving. De Liefde, jazeker wordt ineens wel een erg cynische titel. Ja, van Strijtem laat alle aspecten van de liefde de revue passeren. Vergelijk Godelieve en de kraaien bijvoorbeeld met het intieme en tedere openingsgedicht Voeten:

“Steeds vaker ligt mijn ene
voet boven op de andere.
Zij bootsen handen na,
vouwen samen voor
zo ver dat gaat.

Dan bidden zij,
niet om een rijk
of om een hemel min of meer
maar om nog lang te mogen lopen
op een alledaagse aarde.”

Helder, beeldend, van een zekere eenvoud waarin de eenzaamheid zowel melancholiek als vredig is. Wat rest ons uiteindelijk meer dan het verlangen over de alledaagse aarde te mogen lopen? Als de geliefde ontbreekt, zijn de voeten tenminste nog samen.

De bundel kent vier afdelingen. De derde sectie met de tussentitel ‘Hartverscheurende regen en liefdesbrieven’ is voor een groot deel aan de neerslag gewijd. Dit deel spreekt mij het meest aan. Hierin staan weliswaar wat flauw humoristische regels, zoals ‘Regen – Nederlands/ Nederlands – Regen,’ maar ook gevoelige gedichten waarin de regen de dag van je doet afspoelen, herinneringen bovenbrengt en de regen zelf een geheugen vormt: ‘dat heeft de regen toch maar mooi/ de hele tijd onthouden.’ Het zijn dagdromende maar altijd scherpe associaties.

Dat Van Strijtems grote voorbeeld Emily Dickinson is, verbaast me niet. Ook haar gedichten zijn eenvoudig en raadselachtig tegelijkertijd. Toch mis ik bij Van Strijtem de diepe doorgronding van menselijke verlangens en eenzaamheid die in Dickinsons verfijnde regels puntig zijn neergezet. Het blijft naar mijn smaak allemaal wat aan de oppervlakte. Maar misschien zit ik ernaast, denk ik er steeds achteraan, misschien is wat ik voor oppervlakte aanzie juist speelsheid. Laten we nog een gedicht bekijken, getiteld Twee keer:

“Konden we een dag maar twee keer leven.
Om middernacht krijg je hem verbeterd terug
en mag je hem opnieuw proberen.

In goede en in kwade dagen
tot eindelijk de dood ons haalt. (2x)”

Het slot van dit gedicht (2x) is al even licht als de tred van de woorden. Of is Van Strijtems lichtvoetigheid bedrieglijk en gaat het hier werkelijk om een verlangen naar een beter leven, naar de mogelijkheid de dingen over te doen, werkelijk te leren en jezelf als mens en dichter te overtreffen? Ook bij de andere verzen nodigen de ogenschijnlijk duidelijke thematiek en de openheid van taalgebruik uit tot herlezen – omdat er toch meer in moet zitten dan je in eerste instantie denkt te zien – maar ze blijven me het gevoel geven er net naast te grijpen. Is deze ongrijpbare kant niet juist de kwaliteit van dit werk? Ik weet het niet, ik blijf toch enigszins met een leeg gevoel achter.

Eerder verschenen bij Poezieclub