"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De macht van het heilige

Zondag, 13 januari, 2019

Geschreven door: Hans Joas
Artikel door: Karl van Heijster

De weg naar een wetenschap van religie is niet zonder hobbels

[Recensie] Dit is een willekeurige zin uit Hans Joas’ De macht van het heilige: ‘Het is zeker zo dat vragen naar een eventueel effect empirisch beter kunnen worden beantwoord dan vragen naar de herkomst van een sociaal fenomeen, omdat de isolatie van het relatieve belang van een religieuze factor weliswaar in statistische analyses mogelijk lijkt, maar het, wanneer men de factormodellen vervangt door een handelingstheoretische opvatting, aan geloofwaardigheid verliest.” Wie (a) moeite heeft die zin in één keer succesvol tot zich te nemen en (b) zich er niet toe kan zetten nog ten minste vier pogingen tot begrip te ondernemen, kan deze recensie probleemloos wegklikken. Joas’ boek is niet aan hem of haar besteed. Masochisten en Duitse filosofen – er zal ongetwijfeld voldoende overlap zijn – vinden er echter een boel interessante en diepgravend onderzochte perspectieven over de aard van religie.

De vraag die Joas zichzelf stelt, is een ambitieuze: is een objectieve wetenschap naar religie mogelijk? Die vraag verkent hij door enkele beroemde pogingen uit het verleden – denk aan David Humes klassieke ontwerp voor een natuurlijke geschiedenis van de religie, en William James’ fenomenologie van de religieuze ervaring – op diepgravende manier te bespreken. Daarbij blijft hij dicht bij de oorspronkelijke teksten. Dat stelt hem in staat om de veelzijdigheid van die eerdere onderzoeken te benadrukken, en in te gaan op de redenen achter de gekozen perspectieven. Soms vervalt hij daarbij echter in een moeilijk door te worstelen haarkloverij. De socioloog is niet bang om pagina na pagina uit te wijden over meerduidigheden in de door zijn voorgangers gehanteerde begrippen. Het zal een lust zijn voor iedereen die even diep in de materie zit als Joas’ zelf. Maar zelfs de meest geïnteresseerde leek zal afhaken bij Joas’ eindeloze bespreking van Max Webers gebruik van het begrip ‘onttovering’. Dat probleem wordt verergerd door Joas’ in bijzinnen verdrinkende schrijfstijl, die alle vooroordelen over Duitse academische filosofie bevestigt.

Dat is jammer, want de (pogingen tot een) ontwikkeling van een wetenschap van religie zijn op zichzelf razend interessant. Daar waar David Hume nog veel aandacht had voor de doctrinaire verschillen tussen verschillende religies – met name in het onderscheid tussen monotheïsme en polytheïsme -, verlegt James de aandacht volledig naar de ervaring van religie. Daarbij doorprikt hij enkele van de aannames van Hume en andere religiecritici, bijvoorbeeld dat religie louter voort zou komen uit een angst voor de dood. Aan extatische religieuze ervaringen immers geen gebrek. Bij socioloog Émile Durkheim verdwijnt het goddelijke zelfs helemaal uit beeld. Hij analyseert religie in termen van ‘het heilige’, wat ook kan slaan op iets wat van déze wereld is, en niet de volgende. Overigens: het idee dat het goddelijke deze wereld volledig ontstijgt is van relatief recente datum, ontstaan in wat Joas’ in navolging van Karl Jaspers de ‘axiale periode’ noemt. Het voorlopige eindpunt van de wetenschap van religie behelst het bestuderen van de mogelijkheidsvoorwaarden voor het ontstaan van het begrippenkader dat de axiale periode heeft voortgebracht.

Een bijzonder interessant gegeven, zeer zeker. De macht van het heilige is dan ook een aanrader voor iedereen die zich al bezighield met die materie. Maar of het boek ook nieuw bloed aan weet te trekken om deze onderneming tot een bevredigend einde te brengen, is ten zeerste de vraag.

Boekenkrant

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles