"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De man die zichzelf weggaf

Dinsdag, 7 juli, 2015

Geschreven door: Gordon Sheppard
Artikel door: Richard Kroes

Meneer Pomeroy

In 1975 – ik was toen twaalf – gaf mijn moeder aan mijn vader een boekje cadeau: , van Gordon Sheppard. De hoofdpersoon, meneer Pomeroy, doet precies wat de titel van het boekje zegt: hij besluit alles wat hij heeft weg te geven, zichzelf incluis, helemaal. Aan het einde van het boekje is hij ook inderdaad helemaal weg. De manier waarop dat proces beschreven werd, sprak mij destijds aan, en eigenlijk nog steeds wel, al kan ik me nog maar één detail herinneren: meneer Pomeroy gaf zijn knoopsgat aan de bloemen. Bij nalezing blijkt dat zijn eerste gift te zijn.

Om te beginnen gaf hij zijn knoopsgat aan de bloemen die zijn knoopsgat altijd zó opgefleurd hadden dat alle aardige meisjes tegen hem hadden geglimlacht zolang hij zich herinneren kon dat aardige meisjes naar hem keken (hetgeen lang, heel lang geleden was). De rest van zijn jas stak hij op een stok en zo gaf hij hem aan de motten.

Het boek gaat zo nog een tijdje door en verzint de gekste manieren om dingen van een mens weg te geven.

Hij gaf zijn kleed aan een ziek stuk gras, dat voor de winter nodig toegedekt moest worden. Hij gaf zijn vlieger aan de lucht die hem al jarenlang had proberen af te pakken, maar meneer Pomeroy was hem altijd te slim af geweest. En zijn rood-witte zakdoek gaf hij, zoals een heer betaamt, aan een zwerm lieveheersbeestjes om hem als tent bij hun jaarlijkse bijeenkomst te gebruiken. En aan twee oude bomen – die zoveel van elkaar hielden dat zij één wilden worden (hij wist dat door het nachtelijk gekreun van hun takken) – gaf hij zijn hangmat.

Foodlog

Uiteindelijk heeft hij niets meer en begint letterlijk zichzelf weg te geven.

Daarna gaf meneer Pomeroy zijn handen aan een verstomde piano die net voorbij kwam.

(…) Aan een kerk in de buurt gaf hij zijn knieën.

(…) De schelpen op het strand kregen zijn oren.

En als meneer Pomeroy tenslotte zelfs zijn stem, zijn dromen en zijn herinneringen heeft weggegeven, is het klaar.

En toen, met een diepe, diepe zucht die door de wind overal heengevoerd werd, ging meneer Pomeroy dood.

Maar eigenlijk is meneer Pomeroy nooit gestorven. Tot op deze dag leeft hij overal verder waar iets van hem is achtergebleven. De wind spreekt nog steeds met zijn stem (een beetje heser nu).

De bloemen zijn trots op zijn knoopsgat en geven het aan elkaar door (…) De twee oude bomen zijn gelukkig verenigd door zijn hangmat (en hebben zelfs al een klein boompje dat naast hen opgroeit).

Ik weet niet op welke leeftijd het begrip van beeldspraak doordringt, maar als twaalfjarige begreep ik dat dit beeldspraak wás, ook al kende ik het woord niet.

Jaren later kwam ik met een vriendin te praten over de vraag welke boeken onze gedachten over het leven zoal gevormd hadden, en toen kwam Meneer Pomeroy weer voorbij. Inmiddels was er internet en besloot ik te gaan zoeken naar het boekje. Er bleken talloze links naar te zijn – zelfs de tekst was vindbaar – maar in een wel heel verrassende hoek. Het boekje werd vooral aanbevolen om kinderen vertrouwd te maken met de dood.

Dat was me als twaalfjarige totaal ontgaan en zo had ik de plot van het boek ook niet onthouden. Zelfs nu ik wél zie dat het inderdaad een boek over doodgaan is, begrijp ik nog steeds waarom ik dat als twaalfjarige niet zag: het is namelijk eigenlijk een metafoor over hoe je moet leven.

Dit artikel verscheen eerder op apoftegma.wordpress.com


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.