"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De man met de vier o's

Dinsdag, 17 mei, 2011

Geschreven door: Hans Dagelet
Artikel door: Johan Bordewijk

Er was eens… een proleet

In De man met de vier o’s, de debuutroman van Hans Dagelet, neemt de verteller plaats op zijn praatstoel en komt daar niet meer van af. Op olijke toon brengt hij een stortvloed van cabareteske scènes voor het voetlicht. Onderwerp: Otto Oonk, naamgever van de roman en beroepsparvenu, die zich in een bijkans oneindige herhaling van vrijpartijen, drankgebruik en relatieproblemen door het leven zwijnt. Dit levert in aanzet een levendig en onderhoudend verhaal op, maar gaandeweg weet Dagelet de aandacht niet vast te houden.

Otto is het schoolvoorbeeld van een verwend kreng. Zijn moeder gaf hem wat zijn hartje begeerde en vergoelijkte zijn etterige gedrag; het is dan ook geen wonder dat hij een ongelikte beer is geworden. Ook in zijn latere leven zit het hem mee: zonder veel inspanning schopt hij het tot succesvol advocaat. Grappig zijn de verwijzingen naar de actualiteit van die wereld. Media-advocaat Moszkowicz en diens cliënt Wilders figureren in het boek als de ijdele Maxime de Gepommadereerde en Spoel de Bleeker, ‘die knotsgekke man met gebleekte kuif, jullie wel bekend’.

Onder docenten creatief schrijven geldt het decreet: ‘Show don’t tell.’ Dagelet heeft daar terecht lak aan. Vertellen werkt ook prima:

Feit is dat men Otto algauw een arrogante klootzak vindt, en dat streelt. Een beetje leuke vrouw maakt hem binnen de kortste keren voor bitterbal uit, en dan kan hij het neuken helaas wel schudden. Scheelt overigens weer een hoop tijd.

Boekenkrant

Ook in het verdere verhaal wordt de lezer keurig voorgehouden hoe het leven van Otto in elkaar steekt zonder dat hij echt kan meeleven. Daardoor volgen we de ontwikkelingen op gepaste afstand. Dagelet schuwt het cliché niet. Onder de ruwe bolster zit natuurlijk de blanke pit. Eigenlijk is Otto op zoek naar een rustig leven met vrouw en kinderen. Eigenlijk is hij totaal gebroken door alle vrouwen die hem hebben laten zitten. En eigenlijk is hij nog steeds het kleine jongetje dat het verlies van zijn lieve hondje – Woef, natuurlijk – nog niet te boven is.

De minste of geringste afwijking in het door hem geconstrueerde systeem bracht hem uit evenwicht. Hij snoot zijn neus en zag door een waas van betraande ogen slechts drie woorden: IK MIS WOEF.
Woef, vroeger, thuis. Van toen hij acht jaar oud was. Woef met de witte bef, Woef met het tuigje. Zijn vader en moeder hadden niets met dieren. Daarom was Woef van Otto.

Beschrijvingen van Otto’s horkenleven vullen zo het hele boek. Dat gaat vervelen: het aanvankelijk grappige verhaal wordt langdradig. Tot tegen het einde ineens Thérèse, de dochter van Otto opduikt. Dochter? Ja, één van de reeds langs vergeten zaadlozingen blijkt tot nageslacht geleid te hebben. Otto is totaal van de kaart; hij wordt verliefd en deelt het bed met haar. Maar net zo plotseling als ze gekomen is verdwijnt Thérèse weer en Otto hervat zijn proletenbestaan. Hier laat Dagelet een mooie kans liggen, want even hint hij erop dat deze dochter Otto’s leven tot een rigoureuze wending drijft. Maar nee, ook een ander literair voorschrift is niet aan Dagelet besteed: het conflict, waarmee de hoofdpersoon in het reine moet zien komen zodat hij een ontwikkeling kan doormaken. Otto is een flat character: hij was een boerenlul, is een boerenlul en zal altijd een boerenlul blijven.

En dan blijkt dat regels uit de verteltechniek toch wel hun waarde hebben. Want dit boek is niet alleen een exposé van koddige scènes geworden, maar ook een vijver met stilstaand water en dat gaat stinken. Het verhaal gaat nergens heen. Een boek dat het alleen van de stijl moet hebben wordt uiteindelijk saai.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.