"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De Movo Tapes

Vrijdag, 8 november, 2019

Geschreven door: A.F.Th. van der Heijden
Artikel door: Arnold Heumakers

Met schier bovenmenselijke overmoed

[Recensie] Uitgevers sturen tegenwoordig weleens een paar hoofdstukken rond van romans waarvan ze veel verwachten. Kleine, apart uitgegeven boekjes zijn het, delicate voorproefjes van wat komen gaat, met als doel de nieuwsgierigheid van lezers en critici te prikkelen. Het klinkt misschien vreemd, maar De Movo Tapes: Een carrière als ander, de nieuwe roman van A.F.Th. (voorheen A.F.Th. van der Heijden), heeft wel iets van zo’n lokkertje. Met dit verschil dat het hier niet gaat om de voorpublicatie van een gedeelte van de nog te verschijnen roman, maar om een complete roman van meer dan 700 bladzijden, die een cyclus van zeven romans (Homo Duplex) aankondigt. Dat is te zeggen: zeven delen plus een supplement, dus met het nu verschenen nulde deel meegerekend bestaat deze zevendelige cyclus de facto uit negen delen.

Een kwestie van tellen. Maar het is ook tekenend voor deze schrijver, op wie het modernistische adagium ‘less is more’, om het zwak uit te drukken, geen vat heeft gekregen. Bij A.F.Th. is het een en al rijkdom en overvloed. We hebben te maken met iemand die nooit woorden tekort komt, die alles kan beschrijven en die zich dat in deze cyclus ook daadwerkelijk lijkt te hebben voorgenomen.

En er was al zoveel, van de nog betrekkelijk bescheiden verhalen van zijn debuut Een gondel in de Herengracht, gepubliceerd onder het pseudoniem Patrizio Canaponi, tot de almaar uitgedijde cyclus De tandeloze tijd, waarvan ons overigens nog een vijfde deel in het vooruitzicht wordt gesteld. Daartussendoor heeft Van der Heijden twee ‘requiems’ geschreven (De sandwich en Asbestemming), die later in dit jaar zullen worden herdrukt, aangevuld met een derde requiem, Uitdorsten. Het enige boek dat nergens in een groter verband kan worden ondergebracht is de korte roman Het leven uit een dag (want het boekenweekgeschenk Weerborstels zou zowel in De tandeloze tijd als naast de drie ‘requiems’ een plaatsje kunnen krijgen). Dit metafysische sprookje staat binnen Van der Heijdens oeuvre min of meer op zichzelf.

Als metafysisch sprookje vertoont het niettemin enige gelijkenis met de nu begonnen cyclus, althans voor zover het op grond van De Movo Tapes mogelijk is al iets te zeggen over het geheel, dat in deze prelude slechts – zij het omstandig – in de steigers wordt gezet. Je krijgt een vermoeden van opzet en omtrek, enkele details zijn al ingevuld, de couleur locale wordt zichtbaar, toon en sfeer dienen zich aan, maar wat het uiteindelijk zal worden onttrekt zich nog grotendeels aan de waarneming. Zeker is alleen dat het groot en veel zal worden, groter en meer dan ooit te voren – niet alleen binnen het oeuvre van Van der Heijden, maar ook binnen de Nederlandse literatuur.

Heaven

Het ligt misschien voor de hand om nu over megalomanie en gebrek aan bescheidenheid te beginnen. Ik geef toe dat ik mij heb verbaasd over Van der Heijdens keuze voortaan nog alleen onder zijn initialen te publiceren. In de televisiedemocratie (waar iedereen met de voornaam wordt aangesproken) lijkt dat het hoogste te zijn: een voornaam die als titel fungeert, voor een programma of voor een act. Maar hoe de televisie over A.F.Th. denkt werd afgelopen maandag [2010/red.] duidelijk, toen de schrijver in Nova aan de tand werd gevoeld en alleen al het noemen van de naam Sofokles voldoende bleek om de interviewer te doen terugdeinzen. Sofokles (en diens Oedipus-tragedies), dat is natuurlijk wel de ergste anti-reclame die je bedenken kunt. Op dat moment had ik A.F.Th. graag wat méér megalomanie toegewenst.

Met de kwaliteit van de roman hebben dit soort overwegingen intussen niet zo veel te maken. Om daarover iets te kunnen zeggen is het allereerst noodzakelijk de tekst te lezen, iets wat de snelle tv-boy duidelijk nog niet had gedaan. Met wat voor boek maak je dan kennis? In elk geval met een vreemd boek, een boek bovendien dat in niets lijkt op de delen van De tandeloze tijd. Van der Heijden is iets geheel nieuws begonnen, wat niet wil zeggen dat er geen overeenkomsten zijn met andere boeken en andere schrijvers.

De verwijzing naar Sofokles en Oedipus zegt wat dit betreft genoeg. A.F.Th. verplaatst de antieke mythe, waarop Sofokles zijn tragedies heeft gebaseerd, naar de moderne tijd, en daarin is hij uiteraard niet de eerste. In de Nederlandse literatuur denk ik met name aan Mulisch en Claus, terwijl in het buitenland ook aan Joyce’s Ulysses te denken valt, al is het daarin niet zozeer Oedipus als wel Odysseus die uit het verleden naar het heden wordt gehaald. De overeenkomst zit hierin dat ook A.F.Th. antieke mythische figuren in een zeer alledaagse, zelfs extreem vulgaire uitdossing ten tonele voert. In De Movo Tapes komen we namelijk terecht in een milieu van hooligans en porno-acteurs. Wat hebben voetbal en pornografie met de Oedipus-mythe te maken?

Op zichzelf niets natuurlijk. Maar de combinatie kan misschien wel duidelijk maken wat voor de schrijver de inzet is geweest van deze roman en naar ik aanneem van de hele cyclus: hoe kun je in en van onze huidige goddeloze, verloederde wereld nog een echte tragedie maken? Het is in elk geval de vraag die de verteller van De Movo Tapes rusteloos bezighoudt. Zijn naam valt nergens in de roman, omdat hij (zoals wèl uitvoerig uit de doeken wordt gedaan) deze naam heeft “verpatst” aan de Nasa, met als gevolg dat onder zijn naam de maan, vanouds het ongerepte symbool van de liefde, door plompe astronautenpoten wordt ontheiligd. De verteller is, kortom, niemand minder dan de antieke lichtgod Apollo, al klinkt hij de hele roman door als een jongen van de gestampte pot – wat suggereert dat ook in de godenwereld de verloedering aardig heeft huisgehouden.

Apollo’s taak is het om het menselijk gewemel, door middel van verregaande manipulaties, om te vormen tot spectaculaire tragedies, waarmee de goden zich vanaf hun Olympus kunnen amuseren. Orakels zijn daarbij onmisbaar, en dus zien we Apollo in de weer met een horoscoop in het tijdschrift Worldwide, krampachtig pogend iets van zijn oude Griekse grandeur (Delphi als “navel van de wereld”!) terug te winnen. Tegelijkertijd blijkt hij bij allerlei rampen aan de touwtjes te hebben getrokken, bij de aanslag in Sarajevo van 1914 evengoed als bij de gruwelijke moorden van Charles Manson en zijn Californische sekte, en bij de dood van prinses Diana en haar minnaar in een Parijse verkeerstunnel. In de roman concentreert hij zich op Nederland, op de dodelijke rivaliteit tussen de hooligans van Erdam (Rotterdam- Feyenoord) en die van Adam (Amsterdam-Ajax) en op een klein gezelschap daarin actieve protagonisten – gewone mensen ditmaal, “kleine luiden”.

Begin je onbevangen te lezen, zonder nog een idee te hebben van wat de bedoeling is, dan kost het een hele tijd voordat je in de opeenvolging van korte hoofdstukken (zelden langer dan tien bladzijden) enigszins wegwijs begint te raken.

Nu eens lees je hoofdstukken die worden verteld door de zich (zoals tenslotte blijkt: naar het nummer van een camera langs de snelweg) `QX-Q-8′ noemende Apollo, dan weer hoofdstukken die bestaan uit de weergave van de zogenaamde “Movo Tapes”, bandjes waarop een zekere Tibbolt Satink zijn curieuze verhaal vertelt. Hij kampt met “moeilijke voeten” en moet derhalve (omdat Oedipus letterlijk “met gezwollen voeten” betekent) de Oedipus-figuur zijn.

Wat het nog eens extra ingewikkeld maakt is dat Apollo zijn verhaal in de toekomst vertelt, na de dood van Tibbolt en van bijna alle betrokkenen. In die toekomst (ongeveer op een kwart van de 21ste eeuw) slaagt hij erin de tapes, die Tibbolt tijdens zijn leven heeft ingesproken, te pakken te krijgen. Indertijd (1997) waren ze bedoeld als basistekst voor een boek dat Noen tot neoN had moeten heten. Nu, na zijn dood, wordt er gewerkt aan een boek dat Gedichten Gods zal gaan heten (binnen de cyclus Homo duplex luidt zo de titel van deel zes) en dat wordt omschreven als een boek “dat menselijkerwijs niet te schrijven” is, een “onmogelijk boek”.

In De Movo Tapes streeft deze Tibbolt iets na, dat al evenmin mogelijk is: hij wil namelijk “een ander” worden, geïnspireerd wellicht door Rimbaud, die na het staken van zijn korte loopbaan als dichter zijn beroemde uitspraak je est un autre letterlijk in praktijk bracht door wapenhandelaar in Abessiniëte worden en nooit meer een vers op papier te zetten.

Op de bandjes probeert hij zijn metamorfose van Tibbolt naar Movo (afkorting voor moeilijke voeten) af te dwingen en vast te leggen. Nu komen we in een wel heel wonderlijke gedachtenwereld terecht, want zo’n verandering is voor Tibbolt aanlokkelijk omdat zij hem zou bevrijden van zijn doodsangst. Door te veranderen in een ander, zou hij die ander met zijn eigen dood kunnen opzadelen. Een absurde redenering, die aangeeft hoe hoog de nood moet zijn.

Einddoel is dan ook dat door deze Movo de “wereldstaking” zal worden uitgeroepen, een “oorlog van allen tegen een,” die een eind moet maken aan de menselijke nietigheid en aan de zinloosheid van het bestaan. In zekere zin gaat het om de tegenhanger van wat we in Mulisch’ De ontdekking van de hemel aantreffen: de hemel trekt niet zijn handen af van de mensheid, maar de mensheid probeert juist aan de hemel een teken van leven te ontlokken. “Mijn streven is de nood zo hoog op te drijven dat, mocht er nooit een God bestaan hebben, er op dat eigenste moment eentje begint te bestaan…”, zegt Tibbolt. Dat klinkt behoorlijk wanhopig. Er moet eindelijk een “waarheid” komen, waarop de getergde mensheid al zijn “verongelijktheid” kan uitleven. Een waarheid “luid genoeg verkondigd om hoorbaar te zijn boven de laatste snik van de enig overgebleven mens.”

Tot die tijd belichaamt Movo zo ongeveer alles wat er niet deugt aan het moderne leven: hij is wars van alle gevoeligheid en sentimentaliteit, houdt van de “oorlog om de oorlog,” doet als gigolo aan “thuiszorg” om oude, verveelde dames te gerieven, is als verlate futurist dol op “snelheid” en “asfalt,” en voelt zich als een vis in het water binnen het zinloze geweld van de hooligans-wereld. In dit nulde deel nemen we afscheid van hem of van Tibbolt (want dat de metamorfose zich al geheel voltrokken heeft, staat niet vast; het blijft meestal bij een innerlijke tweespraak tussen beiden), nadat hij de afspraak heeft gemaakt voor een ongetwijfeld moorddadige “veldslag” bij het Rotterdamse verkeersknooppunt Hellegatsplein tussen de hooligans van Erdam en die van Adam.

Een andere verhaallijn die in De Movo Tapes wordt uitgezet, heeft te maken met de leider (“honderdman”) van de Erdamse hooligans, Tonnis Mombarg, een bezopen bruut, die in 1973 mede door Apollo is verleid om een veelbelovende carrière als voetballer te verknallen door zich in te laten met een ranzig porno-filmpje. Op de set heeft hij wel zijn grote liefde en latere echtgenote Zora Witlox getroffen, en als we zien wat Van der Heijden schrijft in Gevouwen woorden, een bundel brieven “over de grillen van het vak” uit 2001, dan weten we dat dit duo het echte ouderpaar vormt van Tibbolt Satink, verwekt tijdens hun in een halve ejaculatio praecox geëindigde vereniging onder de lampen van F.U.N. Studios, waarbij Apollo geheel belangeloos optrad als fotograaf.

In het nu gepubliceerde boek wordt daar slechts naar verwezen, op een voor de oningewijde lezer niet of nauwelijks te doorgronden manier – je kunt hoogstens vermoeden dat er iets te doorgronden valt en dat de opgehouden schijn bedriegt. Ook dat Tibbolt Satink met zijn moeilijke voeten een moderne Oedipus is, is iets wat alleen wordt gesuggereerd. In het hele boek komt maar één rechtstreekse verwijzing (“die kroonprins uit Korinthe”) naar Oedipus voor, hoewel de sfeer er al wel een is van verwarring en getroebleerdheid.

Het hoort bij een prelude dat veel nog onduidelijk blijft, zoals de “Vuile Zomer” met de “demonische” Sabberita, de “Venus van Mierlo,” die de jonge Tibbolt voorgoed in de armen van oudere vrouwen heeft gedreven. Duister is ook de herkomst van zijn “moeilijke voeten.” Zou het echt dat ongeluk in de Schipholtunnel zijn, op de eerste autovrije zondag van 1973, toen de auto van zijn hoogzwangere moeder op het busje van de schijnheilige “Kermisbisschop” botste, waarna het kind per keizersnede ter wereld werd gebracht, terwijl de moeder er een lichaam vol jeukende littekens aan overhield?

Krankzinnige details lijken het stuk voor stuk, zeker als je ze zo naast elkaar opsomt, verzonnen door iemand die ogenschijnlijk alle teugels heeft laten vieren. Maar als ik het goed zie, schuilt daarin nu juist de uitdaging: hoe zelfs met de meest onwaarschijnlijke, meest groteske en karikaturale personages en gegevens toch een aangrijpende tragedie te maken.

In De Movo Tapes vinden we het geraamte, incompleet, waaraan nog een hoop vlees moet worden toegevoegd. Pas op enkele plaatsen van het verhaal is het al weelderig voorhanden, maar daar doet het ook meteen naar meer smaken. Niet in de laatste plaats vanwege de vele korte lyrische doorkijkjes, die A.F.Th. (net als in zijn vorige boeken) schijnbaar achteloos uit zijn mouw schudt.

Wanneer er sprake is van de onaangename gewoonte om in het verkeer de middelvinger op te steken, lezen we bijvoorbeeld over dit “meest voorkomende verkeersteken”: “Goed dat het apokrief is, en niet wordt nageleefd, anders vormden alle automobilisten met een vinger in elkaars reet één lange, onverbrekelijke, orgiastische file.” Of neem de en passant gedane suggestie dat het eigenlijk vreemd is dat de mens er zolang over heeft gedaan om het wiel uit te vinden, aangezien hij het als “blauwdruk” al in de pupillen van zijn ogen met zich meedraagt. Of de associatie, ingegeven door het rijm, van frikadel met citadel, waarbij de grondstof van de frikadel (koeienuier) weer, als je het tenminste omkeert, doet denken aan een citadel, een “roze koepelstad.”

Het zijn geen schokkende inzichten, maar het zijn, grof of subtiel, telkens bewijzen van een alleen maar poëtisch te noemen manier van denken, die aan dit proza een ‘Schwung’ en een allure geven waardoor je na verloop van tijd reddeloos wordt ingepalmd en betoverd. En dit is nog maar het begin, de eerste aanzet van een literaire onderneming, waarin de schrijver zonder overbodige schroom een gooi lijkt te doen naar het allerhoogste, naar iets dat alles omvat, de hele moderne tijd met zijn verloedering en zijn onbeschaving, zijn goddeloosheid en zijn hang naar verlossing, zijn grenzeloze zelfoverschatting van de mens en zijn totale minachting van menselijke waardigheid. Is het mogelijk zoiets tot een goed einde te brengen met het idiote en toch tamelijk beperkte verhaal, waarvan in De Movo Tapes de eerste contouren worden geschetst?

“That’s the question,” om in navolging van de schrijver ook eens Shakespeare te citeren. Is het allemaal niet te grotesk, te potsierlijk en te onwaarschijnlijk (ook al rept A.F.Th. mét Jung en Mulisch liever van “synchroniteit”)? Zie de decadente adel, die zich seksueel laat verwennen door de “thuiszorg” van de Golden Wonder Boys, en zie de voetbal-zwijnen, die hun stamkroeg onderkotsen en zich aan een hoerig nichtje vergrijpen, enzovoort, enzoverder. Inderdaad, het is schaamteloos over the top, het ligt er duimendik bovenop. Maar het is, ondanks de talloze Céliniaanse drie puntjes, tegelijkertijd zo goed geschreven, met zoveel vaart en elan en met zoveel overbloesemend talent, dat alle eventuele bezwaren moeiteloos worden teruggedrongen door alle in de tekst aanwezige kwaliteiten. Een vorm van evenwichtskunst die je op deze manier zelden tegenkomt.

Hier probeert iemand met schier bovenmenselijke overmoed en zonder zich enige beperking op te leggen op het scherp van de snede te schrijven. Dat moet wel op een voortijdig echec uitlopen – bij iedereen, maar, naar ik hoop en vertrouw, niet bij A.F.Th. Want van wat ik tot nu toe heb gelezen, daarvan ben ik behoorlijk onder de indruk geraakt.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad

en op Arnold Heumakers