"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De naam van de wereld

Vrijdag, 26 juni, 2020

Geschreven door: Denis Johnson
Artikel door: Marjon Nooij

Een dolende ziel

[Recensie] Sinds zijn vrouw en dochter vier jaar eerder omkwamen bij een auto-ongeval, is de vijftiger Michael Reed een dolende ziel. Hij sleept zichzelf zieltogend door het leven dat nog altijd in het teken staat van de nevelen van de rouw en zijn woede op Onze Lieve Heer. Zijn leven, verdriet en gedachten heeft hij nog altijd niet op regel en hij lijkt zich te bewegen in de desolate toestand van een  naargeestige droom. Verdoofd door zijn verdriet, stoned door het verlies, geamputeerd van het beste deel van zichzelf en achterblijvend met een vernietigend schuldgevoel.

“Op de dag van het ongeluk pikte onze buurman Anne en Elsie, mijn vrouw en dochter, op voor ons huis […] Ik wuifde dat ze moesten stoppen en boog me naar het bestuurdersraampje. Het had de afgelopen nacht geijzeld. De straten waren gevaarlijk.”

Als universitair docent geschiedenis zit hij een aantal jaar gebakken, maar hij raakt zijn aanstelling kwijt wanneer hij te horen krijgt dat er geen verlenging van zijn contract meer inzit. Wanneer hij de jongere en roodharige celliste Flower Cannon ontmoet, raakt hij geïntrigeerd door haar verschijning en op verrassende – magische? – wijze komt hij haar vervolgens in allerlei gelegenheden tegen. Eens is ze serveerster bij een diner, dan ziet hij haar zichzelf – en plein publique en zonder enige gêne – ontdoen van haar schaamhaar en op een ander moment werkt ze in een casino als stripper. Gebiologeerd gaat hij graag in op haar vriendschap en lijkt haar overal te volgen, zoals naar een kerkdienst, waar hij tot het besef komt dat zijn boosheid jegens God eigenlijk ongegrond is.

“Terwijl het gezang om me heen wuifde als tarwe in de wind betrapte ik mezelf erop dat ik de aanwezigen telde. […]. Ik vroeg me af hoe het zou klinken op de lege groene velden onder de onbewolkte hemel, hoe hartverscheurend klein zelfs zo’n menigte stemmen zou klinken als die opsteeg naar de oneindige onverschilligheid van de ruimte. Ik voelde me eenzaam voor ons allemaal, en opeens wist ik dat er geen god was.”

Boekenkrant

Het perspectief ligt bij Reed, in de eerste persoon enkelvoud, waardoor je hem het dichtst op de huid zou moeten zitten – de lezer is deelgenoot van elke stap die hij zet en van zijn gedachten, – maar toch blijft hij ongrijpbaar, want het is duidelijk dat hij niet goed weet hij met zichzelf aan moet. Het doorlopende verhaal volgt een meanderende route, waarbij je Reed bijna met je ogen dicht volgt, om dan te ontdekken dat je je ineens in een heel ander decor bevindt. Zijn herinneringen rijgen zich naadloos aaneen en hij is zich ervan bewust dat hij het niet allemaal even helder beschrijft.

“En nu denk ik dat dit verhaal coherent kan worden als ik je vraag er dit visioen mee te verbinden: lichtgevende beelden, opgeroepen en afgevoerd in een vloeiende vaagheid. Met dat verschil dat ik Flower niet voor een boodschap hield, maar voor een geest, de geest van mijn dochter – ja, en ze kwam en ging enige tijd in de stroom van gebeurtenissen zoals mijn Elsie in de stille waterval van de herinnering.”

The name of the world is al verschenen in 2000 en nu, twintig jaar later, door Uitgeverij Koppernik postuum uitgegeven als De naam van de wereld in een vloeiende vertaling van Peter Bergsma.  Denis Johnson (München, 1949) had een aversie tegen praten over zichzelf, hij schreef zijn boeken, maar was wars van de merchandise er omheen. In verband met de politieke loopbaan van zijn vader zat hij wereldwijd op internationale scholen en heeft hij les gehad van Raymond Carver, die invloed op het werk van Johnson heeft gehad. Alcoholverslaving  en leverkanker werden Johnson in 2017 fataal.

Het kostte me extra tijd en moeite om de draad te volgen. De eerste helft van het verhaal komt het wat wonderlijk op gang en het ontrolt zich op een bevreemdende manier, alsof er eigenlijk maar weinig gebeurt, maar het bouwt zich langzaam op en dwingt je tot bewust lezen en zelfs passages herlezen om ten volle de strekking te pakken te krijgen. Dergelijke korte novellen zijn een feest om, zodra de laatste bladzijde is gelezen, meteen weer overnieuw te beginnen, om het maximale te absorberen van wat het proza heeft te bieden; proza dat niet gespeend is van humor en cynisme en waarbij het bij tijd en wijlen een poosje heerlijk kauwen is op de ontwikkeling van de protagonist. Deze sleurt zichzelf op het apathische af verder, met een intense en vastgegroeide treurigheid, doelloos en geleid door sociale verplichtingen die zijn leven nog een beetje sturing geven. Toch is het een rijk verhaal om langzaam te genieten van de vele prachtige zinnen en taalbommetjes die Johnson met grote precisie tussen de zinnen laat doorschemeren. Niet door het uit te schrijven, maar door de beelden en gevoelens op te roepen met zijn lyrische, maar vederlichte, lucide proza.

“Dit eiland is een grote dorre eenzame rots die smeekt om de komst van een beeldhouwer.”

Een magnifieke, verstilde, soms ondoorgrondelijke, maar beklijvende novelle voor wie meer wil lezen dan alleen woorden.

Eerder verschenen op Met de neus in de boeken