"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De ommuurde stad

Donderdag, 26 november, 2020

Geschreven door: René de Kam
Artikel door: Marcel Hulspas

Geschiedenis van de stad Utrecht

[Recensie] Op 8 juni 1345 verscheen graaf Willem IV van Holland voor de muren van Utrecht. Met een groot adellijk gevolg, en vergezeld door zo’n dertigduizend soldaten. Het was duidelijk. De stad was te ver gegaan. Utrecht moest buigen. Willem nam zijn intrek in een inderhaast verlaten klooster, net buiten de stadsmuren. De burgers van Utrecht keken uit over een zee van vaandels en tenten.

Zo’n twee eeuwen lang was Utrecht de onbetwiste ‘hoofdstad’ van de Noordelijke Nederlanden. Kerkelijk, bestuurlijk én commercieel centrum in één. Hier zetelde de aartsbisschop; vlak daarnaast stond het paleis van de keizer en even verderop (aan de overkant van de Oude Gracht) stonden de huizen van kooplieden die handel dreven van de Oostzee tot Parijs. Maar zo tegen 1345 was de domstad al bijna een eeuw een twistappel tussen de graven van Holland en die van Gelre. Sinds de aartsbisschop niet meer benoemd werd door de keizer maar door de paus (de uitslag van de beroemde ‘investituurstrijd’), moesten Utrecht het doen zonder de steun van de Duitse keizer. En daardoor was het ooit zo machtige bisdom langzaam maar zeker steeds machtelozer geworden, tot de stad simpelweg betwist gebied was midden tussen twee ambitieuze graafschappen, Holland en Gelre.

Het nieuwste wapentuig

En de bisschop zelf, en de Utrechters? Die probeerden zoveel mogelijk hun onafhankelijkheid te bewaren door dan weer naar de ene, dan weer naar de kant te neigen. Maar dat leidde uiteraard ook tot grote tegenstellingen binnen de stad. Een paar maanden vóór de komst van Willem IV was het weer eens uit de hand gelopen. Onder leiding van bisschop Jan van Arkel werden toen zo’n vijfhonderd handlangers van de Hollanders de stad uit gedreven. En dat terwijl die bisschop zijn benoeming te danken had aan de graaf van Holland! Zoiets kon natuurlijk niet ongestraft blijven. Willem verzamelde een groot leger, en trok op naar de koppige stad.

Boekenkrant

Hij dacht waarschijnlijk indruk te maken op de Utrechters. Zijn indrukwekkende arsenaal aan belegeringswerktuigen bevatte zelfs een of meer ‘ribaudes’, buizen waarmee je kogels kon afschieten – de voorloper van het kanon en het geweer. De oudste vermelding van de ribaude dateert uit 1339, zes jaar daarvoor. En dat was in Engeland. Willem beschikte dus over het nieuwste wapentuig. Maar de stad gaf geen krimp; de poorten bleven gesloten. Men was op tijd gewaarschuwd en er waren grote voorraden voedsel en munitie aangelegd. De stadsgracht was breed en de imposante stadsmuren waren pas anderhalve eeuw oud en konden wel een stootje hebben. Elke Hollander die te dichtbij kwam, werd beschoten of bekogeld. Ook Willem. Toen hij zich op een nacht de gracht op liet varen, om persoonlijk de diepte te meten, kreeg een boogschutter op de muur dat bootje in de gaten en schoot Willem een pijl door de voet.

Op hun blote knieën

Van Arkel was al die tijd niet in de stad. Die zat in Grenoble. Zodra hij van het beleg hoorde, reisde hij terug en eenmaal aangekomen, opende hij onderhandelingen met de graaf (met zijn voet in het verband). Al op 22 juli werd er een bestand getekend. Willem mocht de schijn hoog houden dat hij gewonnen had. Afgesproken werd dat de burgers zich voor hem zouden vernederen. Vierhonderd Utrechters moesten de stad uit wandelen, in hun ondergoed, om voor zijn tent, op hun blote knieën, om genade te smeken. De verjaagde Holland-fans moesten weer tot de stad worden toegelaten en bovendien eiste Willem dat er een groot gat in de muur zou worden gemaakt, waardoor hij en zijn gevolg in vol ornaat de stad zouden kunnen betreden.

“Het had erger gekund,” schrijft René de Kam in De ommuurde stad. De stad stond nog overeind en er was geen sprake van een vergoeding. En dat terwijl Willem zich voor deze militaire operatie diep in de schulden had moeten steken. Ook de Utrechters waren (eenmaal de broek weer aan) opgetogen over de afloop. Vanaf die tijd werd ieder jaar op 23 juli een plechtige processie georganiseerd, over de stadsmuren. Om God te bedanken voor het feit dat hij de stad had gered.

Willem van Noort

Het beleg van 1345 was de vuurdoop voor de Utrechtse stadsmuren. En ze hadden de test glansrijk doorstaan. Maar de kosten verbonden aan de bemanning van de stadverdediging, en aan het onderhoud van de muren, waren aanzienlijk. Er was altijd wel wat te repareren of te bouwen – om maar te zwijgen van de ingrijpende aanpassingen die nodig waren na de komst van het kanon. Dat werd het levenswerk van stadsbouwmeester Willem van Noort, die daarbij samenwerkte met internationaal vermaarde fortenbouwers (vaak van Italiaanse afkomst). De Utrechtse stadsmuur heeft een breed spoor achtergelaten in de stadsarchieven en De Kams boek wemelt dan ook van de overzichtjes van spullen, werklieden en geldbedragen. Een toren hier, een kapje daar. Het is allemaal iets te veel, eerlijk gezegd. De ommuurde stad gaat vooral over wat er allemaal aan de muur moest gebeuren, en te weinig over wat er ondertussen bínnen de muren gebeurde, en hoe de stedelingen dat allemaal konden betalen. En ondertussen (tussen 1250 en 1517) verrees er in de stad ook nog eens een enorme kathedraal. En nu ik toch aan het zeuren ben: de laatste vier eeuwen komen er in het boek wel érg bekaaid van af. Goed, de muur had geen functie meer en werd voornamelijk afgebroken, maar ze bleef bepalend voor het leven van de stad.

Vredenburg

De laatste grote bouwprojecten werden uitgevoerd in opdracht van keizer Karel V. Nieuwe bolwerken moesten kanonvuur kunnen weerstaan – maar omdat de keizer de Utrechters niet vertrouwde, liet hij aan de westelijke kant de dwangburcht ‘Vredenburg’ bouwen. Veel plezier hebben de Spanjaarden er niet van gehad. Karels zoon Filips II sloot vrede met Frankrijk (waardoor de oostelijke dreiging wegviel) en niet veel later brak in de Nederlanden de Opstand uit. De stadsmuren hielden nu rondtrekkende Spanjaarden buiten de deur. In 1572 wisten de Utrechters met grof geweld een grote groep muitende, plunderende Spaanse soldaten de stadspoort uit te werken. (Niet iedere stad slaagde daarin; vier jaar later zaaide eenzelfde groep muiters dood en verderf in Antwerpen.) Het Spaanse garnizoen in Vredenburg zat ondertussen opgesloten, en nadat het weer eens goed mis was gegaan, verliet het garnizoen in februari 1577 de stad ‘met stille trom’. Het monsterlijk grote Vredenburg, de kanonnen gericht op de binnenstad, was de Utrechters een doorn in het oog. Drie maanden na het vertrek van de Spanjaarden begon Trijn van Leemput, samen met nog wat andere vrouwen, aan de sloop. Spoedig droeg iedereen zijn steentje bij. Desondanks duurde het nog vier jaar voordat er van het immense fort niets meer boven de grond uitstak. En ook de stadsmuren raakten in verval. Met komst van de Republiek was het definitief afgelopen met Utrecht als frontstad. Mocht de vijand uit het oosten komen, dan zou een ingenieuze Waterlinie de bataljons, vaandels, kanonnen en paarden verzwelgen.

De singels hersteld

De stadsmuur werd een ruïne, een rommelige parkrand die begin negentiende eeuw opgefrist en aangeharkt werd door vader en zoon Zocher. Torens maakten plaats voor villa’s. Een deel van de stadsgracht werd in de jaren zestig dichtgegooid voor de bouw van Hoog Catharijne. Maar daar kregen de Utrechters toch spijt van. En weer werd er hard gewerkt. Van de oude stadsmuur resteert niet meer dan een tiental meters aan de oostzijde van de binnenstad (en natuurlijk is er nog het Bolwerk Sonnenborgh, de voormalige Utrechtse sterrenwacht) maar de ring van water werd afgelopen zomer weer in ere hersteld. Zo kreeg de grootste middeleeuwse binnenstad van de Lage Landen zijn oude vorm weer terug. De vorm van een harp, zeggen sommigen. Utrechters vinden dat natuurlijk flauwekul. Het is de vorm van Utrecht.

Eerder verschenen op Sargasso