"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De ondergang van het avondland

Zondag, 22 oktober, 2017

Geschreven door: Oswald Spengler
Artikel door: Arnold Heumakers

Iedere cultuur loopt ten einde

Eindelijk is deze cultuurkritische, rechtse ondergangsfilosofie vertaald. Juist wat zijn boek nog zo leesbaar maakt, pleit tegen de boodschap die het bevat.

[Recensie] Wat doen we eigenlijk als we ‘lessen’ trekken uit de geschiedenis? Dan ontdekken we iets in het verleden dat lijkt op het heden en proberen daaruit een mogelijke consequentie voor de toekomst af te leiden. Ons eigen heden wordt om de haverklap vergeleken met de jaren dertig van de vorige eeuw of met de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Niets bijzonders in onzekere tijden. Maar niemand heeft er zoveel mee gedaan als Oswald Spengler (1880-1936) in Der Untergang des Abendlandes, waarvan het eerste deel verscheen in 1918 en het tweede in 1922.

Nu, bijna honderd jaar later, is deze cultuurkritische klassieker vertaald in het Nederlands. Kennelijk zag iemand ook hier een overeenkomst met het heden. Misschien wegens de extreem rechtse signatuur, zeldzaam bij klassiekers van dit kaliber? Rechts is tenslotte weer volop aanwezig in het huidige politieke spectrum. Of hebben we genoeg aan de titel, die handig samenvat wat iedereen wel eens denkt in een sombere bui?

Een andere vraag is wat Spengler precies bedoelde met zijn ‘ondergang van het Avondland’. In een lezing uit 1921 verdedigde hij zich tegen het verwijt van pessimisme. De ondergang die hij op het oog had mocht niet worden verward met zoiets als de ramp met de Titanic. In plaats van ondergang zou men ook ‘voltooiing’ (Vollendung) kunnen lezen. En ja, dan wordt het een heel ander verhaal, zoals ook de veel minder sexy ondertitel suggereert: Schets van een morfologie van de wereldgeschiedenis.

Boekenkrant

Goethes plantenleer

De term ‘morfologie’ was ontleend aan Goethe die zijn plantenleer zo had genoemd. Spengler verplaatste hem van de biologie naar de geschiedenis, die volgens hem bestond uit acht grote culturen. Als planten, levende organismen, waren ze ontstaan, om vervolgens alle dezelfde cyclus van groei, bloei, verval en ondergang te doorlopen. Binnen deze cycli speelde de ‘wereldgeschiedenis’ zich af. Dus van één geschiedenis van de mensheid was geen sprake, evenmin als van een lineair, progressief verloop of van een doel. “Net zoals de bloemen op het veld groeien deze culturen als levende wezens van de hoogste orde op in verheven doelloosheid”, schrijft Spengler in de inleiding. De ondergang van een cultuur was onvermijdelijk, zoals de dood dat is in heel het aardse leven.

De acht culturen leefden in zichzelf besloten, zonder wederzijdse beïnvloeding of zelfs maar begrip. Met zijn morfologie meende Spengler een methode te hebben gevonden om er alsnog iets zinnigs over te kunnen zeggen. Van Goethe nam hij het idee van de ‘oerplant’ over, die ten grondslag zou liggen aan alle reële planten. Spengler maakte er de ‘ziel’ van, die bij voorbaat alle mogelijkheden van een cultuur bevatte, mogelijkheden die daarna volgens een onontkoombaar ‘lot’ (Schicksal) werden verwerkelijkt. Was dat eenmaal gebeurd, dan verdween de cultuur weer, nadat zij eerst nog een steriel, oncreatief laatste stadium had doorlopen, dat Spengler ‘civilisatie’ noemde.

Op grond van hun gemeenschappelijke ‘ziel’ vormden alle uitingen binnen dezelfde cultuur een symbolische eenheid, die de morfoloog met zijn ‘fysionomische tact’ kon ‘zien’. En omdat alle culturen dezelfde cyclus doorliepen, kon hij eveneens ‘zien’ dat dezelfde fasen in de verschillende culturen overeenkomstige trekken vertoonden. Om dit aan te tonen beoefent Spengler in De ondergang van het Avondland een verbluffende ars combinatoria, jonglerend met de gegevens van diverse culturen, terwijl hij een spervuur van parallellen en gelijkenissen over de lezer uitstort. Op een geheimzinnige manier blijkt alles, hoewel strikt gescheiden, met alles samen te hangen. Ook al maakten de vakhistorici achteraf gehakt van menig detail, het blijft moeilijk je niet te laten meeslepen door zo’n duizelingwekkende mix van historische verbeeldingskracht en zelfverzekerdheid.

Dankzij de ‘toverstaf van de analogie’ (Novalis) lukte het Spengler de ontbrekende delen van een cultuur in te vullen. En veel belangrijker: bij de laatste, nog niet voltooide cultuur zou het mogelijk zijn ook de toekomst te voorspellen. Daar was het hem om te doen. Want in die laatste, nog niet voltooide cultuur leefde hij zelf: de westerse ofwel ‘Faustische’ cultuur, met het verlangen naar oneindigheid als alles doortrekkende ‘ziel’. De morfologie van de wereldgeschiedenis maakte van Spengler dus een heuse profeet. Maar aangezien zelfs een profeet niet alles kan weten, haalde hij om de toekomst van het Avondland te voorspellen zijn analogieën toch vooral uit de antieke ofwel ‘Apollinische’ cultuur.

De keuze van dit adjectief doet aan Nietzsche denken, naast Goethe Spenglers andere erkende leermeester. Van de laatste had hij naar eigen zeggen de ‘methode’ overgenomen, van de eerste de ‘vraagstellingen’. Dat is te merken aan de antirationalistische levensfilosofie die aan Spenglers wereldbeeld ten grondslag ligt. Tegenover het bewuste ‘wakker-zijn’ staat bij hem het levende ‘bestaan’, tegenover de wereld als dode ‘natuur’ de wereld als ‘geschiedenis’, tegenover de mechanische ‘causaliteit’ de noodzakelijkheid van het ‘lot’. Met Nietzsches zegen worden verder de moraal, de waarheid en het recht gerelativeerd: alles blijkt cultureel bepaald, niets is absoluut of universeel, en uiteindelijk gaat het er alleen om wat feitelijk ‘werkt’.

Negatieve civilisatie

Ook de tegenstelling tussen een positieve ‘cultuur’ en een negatieve ‘civilisatie’ is van Nietzsche afkomstig. Maar Spengler doet er iets origineels mee: van de tegenstelling maakt hij een opeenvolging. In de Duitse cultuurkritiek van het fin-de-siècle was het gebruik geworden om de diepte van de eigen Kultur af te zetten tegen de oppervlakkigheid van de Franse en Engelse Zivilisation – bij Spengler verandert de hele westerse cultuur, dus ook Duitsland, in die vermaledijde civilisatie die op de cultuur volgt als de dood op het leven. Ziedaar de ‘ondergang’ waarop hij doelde. Een ander woord ervoor was: ‘het probleem van de civilisatie’, aldus Spengler in zijn inleiding. Hoe dit probleem op te lossen?

Allereerst door die civilisatie te accepteren, liefst met een Nietzscheaanse amor fati. De geschiedenis veranderen was onmogelijk, maar je kon er wél hartstochtelijk in meegaan. Dat is wat Spengler zijn landgenoten aanbeveelt. Toen hij al vóór de Eerste Wereldoorlog begon aan zijn boek, verkeerde hij in een sombere fin-de-siècle stemming. In zijn nagelaten notities klaagt hij over het gezonken niveau van de Duitse kunsten, waarin hij als aspirant-schrijver na Wagner en Nietzsche geen enkele stimulerende meester kan ontwaren. Tijdens de oorlog kwam daar een nationalistische bekommernis bij om het militaire lot van Duitsland. De ondergang van het Avondland was bedoeld als zíjn bijdrage aan de amper betwijfelde overwinning. Na de nederlaag, toen het grote publiek ervan kennisnam, bleek echter dat zijn boek ook de verslagen Duitsers een hart onder de riem stak: door in heroïsche zelfverloochening de civilisatie te accepteren zouden zij sterker staan bij de volgende ronde in de strijd om de wereldmacht, die volgens Spengler in ’14-’18 nog maar net was begonnen.

Vandaar dat hij de Duitse jeugd aanraadt zich niet langer met filosofie, kunst of poëzie bezig te houden, maar te kiezen voor techniek en natuurwetenschap. De civilisatie heeft behoefte aan nuchtere, illusieloze Tatsachenmenschen, niet aan wereldvreemde kunstenaars en filosofen. Zelf probeerde Spengler ook zo’n ‘feitenmens’ te zijn, iemand die afging op hoe de geschiedenis daadwerkelijk was en niet op hoe zij zou moeten zijn. Met als resultaat een levensgrote paradox. Want als historicus bleek hij allereerst een ‘dichter’ te zijn, schrijvend in een schitterende, misschien wat ronkende maar toch alleszins literair te noemen stijl. Juist wat zijn boek nog altijd leesbaar maakt, pleit tegen de boodschap die het bevat.

Dat Spengler zijn eigen boodschap niettemin volkomen serieus nam, bleek uit Preußentum und Sozialismus (1919) waarin hij een autoritair en nationaal ‘Pruisisch socialisme’ ontwierp. Geknipt voor de civilisatie die, volgens de analogie met het Romeinse keizerrijk, een tijd zou worden van nieuw ‘Caesarisme’ en gewelddadige barbarij. Voortaan gold nog alleen het recht van de sterkste, terwijl de lijdzame massa zijn toevlucht nam tot de vrome mystiek van een ‘tweede religiositeit’.

Voorwaarde was wel dat de door de Geallieerden opgelegde democratie van Weimar zo snel mogelijk verdween. Daarin was Spengler het hartgrondig eens met Hitler en met bijna alle andere ‘revolutionair conservatieven’ van zijn tijd. Anders dan Hitler geloofde hij alleen niet in de zin van een biologisch racisme. Als Spengler het over ‘ras’ heeft, doelt hij altijd meer op rangorde dan op afstamming. Evenmin zag hij iets in het antisemitisme van de nazi’s. Een derde verschil gold de waardering voor de massa. De NSDAP was een massapartij, Spengler legde de nadruk op de elite die zou moeten heersen. Van de nieuwe ‘Caesar’ die hij voorspelde, had hij best de raadgever willen worden. Maar ondanks of dankzij een paar persoonlijke ontmoetingen lukte het hem niet in de Führer die Caesar te zien. In 1936 stierf hij geïsoleerd en verbitterd, nog geen 56 jaar oud.

Wat Spengler op deze manier exemplarisch demonstreert, dat is de diversiteit van de tegenstem tegen Verlichting, liberalisme en marxistisch socialisme. Na 1945 heeft men die diversiteit wel eens vergeten, omdat bijna alles onder de noemer ‘fascisme’ werd gerangschikt en verketterd. Daardoor kon de fundamentele verdeeldheid van onze moderne wereld tijdelijk uit het zicht verdwijnen. De recente rechtse revival heeft dezelfde verdeeldheid weer bij iedereen op het netvlies gebrand. Om haar beter te leren kennen en niet blind te bestrijden, loont het de moeite je in Spengler te verdiepen. Bij hem klinkt de rechtse, in wezen romantische tegenstem namelijk niet alleen buitengewoon indringend, maar ook nog eens onweerstaanbaar welluidend. Sinds deze week in het Duits én in het Nederlands, met dank aan vertaler Mark Wildschut die bijna 1200 bladzijden lang een formidabele prestatie heeft geleverd.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad en op www.arnoldheumakers.nl/