"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De ontscheping

Vrijdag, 4 augustus, 2017

Geschreven door: Jean Raspail
Artikel door: Arnold Heumakers

Armada van de laatste hoop

[Recensie] Als het privilege van de literatuur eruit bestaat om onaangename en zelfs onacceptabele zaken te verbeelden, dan heeft de Franse schrijver Jean Raspail daar in zijn bekendste roman Le camp des saints (1973) optimaal gebruik van gemaakt. In het voorwoord bij de heruitgave van 2011 doet hij er nog een schepje bovenop: tegenwoordig zou zijn boek `onpublicabel’ zijn geweest. Door twee advocaten heeft hij laten uitzoeken welke passages zondigen tegen de sinds 1973 aangescherpte anti-discriminatie wetgeving. Het blijken er meer dan vijftig te zijn; in een appendix worden ze keurig met bladzijden en regelnummers opgesomd. Helaas ontbreekt deze appendix (evenals dat voorwoord) in de Nederlandse of liever Vlaamse vertaling van de hand van Jef Elbers, die nu onder de titel De ontscheping is uitgebracht.

Aan het provocerende karakter van de roman doet deze omissie intussen niets af, net zo min als de vele fouten en slordigheden van de Nederlandse tekst dat doen. Bij elke politiek correcte lezer zal Raspails proza de haren te berge doen rijzen. Door minder politiek correcte lezers en ook door extreem-rechts is Le camp des saints omarmd als een visionair, ja profetisch geschrift waarin de huidige problematiek van immigratie, vluchtelingen en asielzoekers al haarscherp wordt uitgetekend. Daar zit wat in.

Een vloot van honderd roestige schepen zet vanuit Calcutta koers naar Europa, met aan boord een miljoen Indiase paupers die zich op weg wanen naar het paradijs. Hun leider of mascotte is een mismaakt kind met een kapiteinspet, gezeten op de schouders van een reusachtige Hindoe: een monsterlijk ogende “nieuwe Christoforus”. De religieuze associaties zijn geen toeval, want deze “armada van de laatste hoop” arriveert op paaszondag aan de Côte d’Azur. De Franse bevolking, panisch bij het idee straks een miljoen uitgemergelde Indiërs over zich heen te krijgen, is massaal naar het Noorden gevlucht, terwijl een stoet van progressieve wereldverbeteraars juist naar het Zuiden is afgereisd om de arme stakkerds als “één Messias met een miljoen hoofden” te verwelkomen. De hele wereld houdt de adem in en vraagt zich af wat de Franse overheid zal doen.

De overheid doet vrijwel niets, ontmoedigd door een humanitaire moraal die het volgens de verteller enig effectieve verweer (grof geweld oftewel massamoord) onmogelijk heeft gemaakt. Slechts een twintigtal fanatieke patriotten biedt symbolisch, maar wel met echte wapens, verzet – voordat ze door de Franse luchtmacht worden uitgeschakeld. De ontscheping heeft namelijk een razendsnelle wisseling van de macht veroorzaakt; voortaan is de regering in handen van zwarte migranten, gastarbeiders en hun Franse collaborateurs, en zij maken korte metten met alle racisme en blanke dominantie. Dat betekent, aldus Raspail, het einde van de westerse beschaving. Geofferd op het altaar van de universele gelijkheid, want het Franse voorbeeld blijkt onder druk van andere invasies en opstanden overal navolging te vinden.

Boekenkrant

In 1973 was dit schrikbeeld nog geheel en al toekomstmuziek, en dat is het in feite nog steeds. Wat op de lange duur de gevolgen zijn van de massa-immigratie uit de niet-westerse wereld weet niemand, alle alarmerende voorspellingen ten spijt. Maar de angst, de paniek, de hysterie en de haat die Raspail beschrijft, zijn inmiddels alomtegenwoordig, mede aangewakkerd door een islamistisch geïnspireerd terrorisme dat Raspail nog niet voorzag. Bij hem gaat het allereerst om de armen van de derde wereld, die bij het rijke Europa aankloppen om hun deel van de welvaart op te eisen. Dat is niet hetzelfde als het culturele en politieke conflict met de radicale islam, al doet het verschil geen afbreuk aan de actualiteit van Le camp des saints.

De tegenstelling tussen rijk en arm bestaat nog altijd, zij het in een gecompliceerdere vorm dan destijds, aangezien de simpele oppositie tussen the West and the rest is verdwenen sinds China en zelfs India hun welvaartsspurt hebben gemaakt. In Raspails roman, door hemzelf aangeduid als een `parabel’ en een `allegorie’, draait het om de fundamentele vraag: wat gebeurt er als de derde wereld het humanisme, morele kern én achilleshiel van het Westen, letterlijk neemt en de facto haar rechten opeist? Voor Raspail is duidelijk wat er dan gebeurt: net als in de Openbaring van Johannes (hoofdstuk 20, vers 8-9) omsingelen de krachten van de duivel “de legerplaats der heiligen”. Bij de apostel worden de `heiligen’ gered door het hemelse vuur, bij Raspail gaan ze onherroepelijk ten onder.

Tegen het demografisch dictaat is geen kruid gewassen: `zij’ zijn met miljarden, `wij’ slechts met miljoenen. Wat de zaak extra op scherp zet is dat Raspail de tegenstelling ongegeneerd in raciale termen verwoordt. Het gaat om blank tegen zwart en bruin, al blijkt bij de laatste patriotten of `heiligen’ ook een geassimileerde Hindoe te zitten. Van het racisme wordt dus geen systeem gemaakt – in laatste instantie geeft de cultuur (iets waarvoor of waartegen men in principe kan kiezen) de doorslag.

Door toch over rassen te spreken en zelfs over een `rassenoorlog’ komt Raspail onbedoeld tegemoet aan de tegenpartij die de inflatoire gewoonte heeft om alles wat haar niet bevalt als `racisme’ te verketteren. In Raspail vindt die tegenpartij een welbespraakte en voor niets terugdeinzende bestrijder. De verschoppelingen uit India krijgen als “mensen van de Ganges” nauwelijks een gezicht, maar bij het portretteren van een reeks even modieuze als hypocriete Gutmenschen (inclusief een op Franciscus lijkende paus en een door alle menslievende praatjes misleide Franse versie van Henk en Ingrid) heeft Raspail zich bepaald uitgeleefd. Een deel van hen wordt vertrapt door de hongerende horde of komt anderszins om in de totale anarchie als gevolg van de ontscheping.

Satire en sarcasme strijden hierbij om de voorrang, waardoor het boek (anders dan bijvoorbeeld Houellebecqs ironische meesterwerk Soumission) soms meer op een pamflet lijkt dan op een roman. Voor de vulkanische woede à la Céline over de verwoestende invloed van het `Beest’, zoals de vijand apocalyptisch wordt aangeduid, maakt dat geen verschil. Wanneer de toekomst van de beschaving op het spel staat, moet je niet aankomen met dubbelzinnigheden, zal Raspail gedacht hebben. En dat haat óók een vruchtbare literaire motor kan zijn, demonstreert hij met verve.

Wat dit betreft herinnert zijn roman aan de bestseller The world and me (2015) van de zwarte Amerikaanse schrijver Ta-Nehisi Coates, een nauwelijks minder `racistisch’ te noemen geschrift, maar dan met het blanke Amerika als haatobject. Ironisch is wel dat Coates’ paradijs, waar hij periodiek naartoe gaat om op adem te komen, uitgerekend Parijs blijkt te zijn. Ik raad hem aan Le camp des saints van Jean Raspail te lezen.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad en op www.arnoldheumakers.nl

 

De ontscheping