"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De onwetende wijsgeer

Zondag, 13 mei, 2018

Geschreven door: Voltaire
Artikel door: Maarten Doorman

De goden zelf zijn mans genoeg

[Recensie] Zelfmoordenaars sterven roemloos en anoniem, al hebben we natuurlijk ook Socrates en Herman Brood. Nog zo’n uitzondering was Marc-Antoine Calas, wiens aanvankelijk toch weinig heroïsche zelfdoding door een bizarre samenloop van omstandigheden uitliep op een van de meest vermaarde overwinningen van de Franse Verlichting.

De depressieve 28-jarige Marc-Antoine verhing zich op 13 oktober 1763 in de stoffenwinkel van zijn vader en de gevolgen van die op zich reeds tragische daad waren rampzalig voor de protestantse familie waartoe hij behoorde. Want op straat beschuldigde men het gezin ervan hem te hebben vermoord, omdat hij heimelijk tot de katholieke kerk zou hebben willen toetreden. Vader Jean Calas werd achter gesloten deuren ter dood veroordeeld. Nadat de autoriteiten de oude man vol water hadden gegoten, hem blootsvoets door de straten hadden gejaagd met een strop rond zijn nek, hem op een rad hadden gebonden en met een ijzeren staaf zijn ledematen hadden gebroken, hierin bijgestaan door de gebeden van een goed katholieke priester, wurgden ze hem en verbrandden ze zijn lichaam om ten slotte zijn as op de wind uit te strooien. De rest van de familie werd opgesloten of verbannen, alle bezittingen verbeurd verklaard. Welkom in de achttiende eeuw.

De zaak werd een nationale kwestie toen Voltaire zich inzette voor herroeping van de straffen en genoegdoening voor de nabestaanden. Een reeks van pamfletten, opstellen en brieven bracht hen uiteindelijk eerherstel en schadevergoeding. Voltaires overwinning groeide uit tot een symbool voor het succes van de Verlichting tegen onrecht en tegen de vermenging van staat en kerk. Een symbool ook voor de macht van de publieke opinie, voor tolerantie en voor de vrijheid van godsdienst. Voltaire was zelf zo tevreden over de afloop, dat hij een prent van de familie Calas boven zijn bed hing, aldus de meest recente biografie van Roger Pearson.

Het bekendste pamflet in deze strijd is Voltaires Verhandeling over de verdraagzaamheid. Het is opgenomen in de ruimhartige bloemlezing die Hannie Vermeer-Pardoen samenstelde en vertaalde [2008/red.] na haar minstens even lovenswaardige uitgave en vertaling van Voltaires Filosofisch Woordenboek (2001) en de brieven tussen Voltaire en Frederik de Grote (2007), waarop afgelopen maand als aanvulling nog De laatste brief apart verschenen is.

Boekenkrant

Had minister Hirsch-Ballin zijn verhandeling over verdraagzaamheid gelezen, dan had hij onlangs zijn wetsvoorstel over godslastering niet ingediend om het vervolgens weer te moeten intrekken. Voltaire haalt in dit verband het Deorum offensae diis curae van de Romeinen aan, het idee dat het aan de goden is om de beledigingen aan hun adres te wreken en dat wij ons er daarom niet te druk over moeten maken. Zijn Allah en God niet zelf mans genoeg om met een cartoonist of columnist af te rekenen wanneer die Hen beledigt? Hebben Zij echt de hulp van het Openbaar Ministerie nodig?

Voltaire is weer volop in de belangstelling nu de erfenis van de Verlichting opduikt in allerlei maatschappelijke debatten over tolerantie, de vrijheid van meningsuiting en de rol van de christelijke en islamitische godsdienst in het openbare leven. Daarbij is het nog geen uitgemaakte zaak of hij nu in de eerste plaats een profeet is van de vrijheid van meningsuiting, opdat iedereen mag roepen wat hij denkt, dan wel opkomt voor degenen die monddood worden gemaakt en de klappen krijgen, zoals in de zaak Calas.

De Verlichting is een splijtzwam, maar een vruchtbare, schrijft Carel Peeters met recht in Gevoelige ideeën. Conservatieven zien de achttiende eeuw als bron van doorgeschoten vrijheid, van nihilisme, goddeloosheid, en materialisme, waar Verlichtingsfundamentalisten als Paul Cliteur, Ayaan Hirsi Ali en Herman Philipse de idealen van vrijheid, gelijkheid en autonomie verdedigen. Anderen zien de Verlichting als een nog te voltooien project of als een denkwereld die ons zowel vrijheid en democratie als een hoop ellende heeft opgeleverd.

De opstellen over schrijvers en denkers uit vooral de achttiende eeuw zijn representatief voor veel van wat Peeters eerder schreef, deels voor de door hem opgerichte Republiek der Letteren, de ooit zo waardevolle boekenbijlage van Vrij Nederland. De Verlichting, aldus Peeters, moet niet gereduceerd worden tot rationaliteit alleen, zij was veel rijker dan dat. Denkers als Diderot en David Hume, en zelfs Voltaire, ruimden plaats in voor de ervaring, het gevoel en de verbeelding.

Het is een stelling waar Peeters zo aan hecht, dat hij hem er bij vrijwel elke door hem besproken schrijver inhamert. Soms geestig, zoals wanneer hij de ernstig gebochelde Lichtenberg aanhaalt, die ergens over zichzelf schrijft dat zijn hoofd zeker dertig centimeter dichter bij zijn hart zit dan bij andere mensen en dat hij daarom heel rationeel is. Maar vaak zo voorspelbaar dat het essayistische van zijn boek erdoor verloren gaat. Paradoxaal genoeg blijven deze opstellen zelf zo ernstig, nee, zo redelijk, dat slechts zelden het brede register van gevoelige ideeën valt te beluisteren dat bij Diderot, Belle van Zuylen, Voltaire, Hume e tutti quanti telkens geroemd wordt.

Dat neemt niet weg dat de correctie op de rol van de Verlichting in het publieke debat wel degelijk waardevol is. Niet alleen de strijd van de rede tegen de godsdienst, ook de mensenrechten en menselijke autonomie behoren immers tot haar kroonjuwelen, en vrijheidsdrang, tolerantie, eruditie en rusteloze, onbekommerde nieuwsgierigheid. Peeters bekritiseert het alom bejubelde werk van Jonathan Israël, dat de kern van de Verlichting reduceert tot de strijd van Spinoza en Pierre Bayle tegen kerkelijke dogma’s. Helden als Hume en Voltaire komen dan te veel in de marge, omdat ze de godsdienst niet radicaal verwierpen. Terwijl zij toch tot op de dag van vandaag onze discussies over vrijheid van meningsuiting en godsdienst, over staat, moraal en kerk, mede hebben bepaald.

Maar is het idee, dat de Verlichting om verstand en gevoel draait, niet eenzelfde versimpeling als die van Jonathan Israël en menig Verlichtingsfundamentalist? Want die combinatie vind je ook wel eerder, bij de hier opgevoerde Montaigne bijvoorbeeld, of bij de klassieken. En de conclusie, dat de Verlichting de literatuur nodig heeft en dat pas het huwelijk van Verlichting en romantiek ons verder brengt is niet verlicht, die is bij uitstek romantisch. De meeste romantici ontkenden de verdiensten van de Verlichting niet, ze bepleitten op precies dezelfde manier als Peeters het belang van literatuur, kunst en psychologie om de verworvenheden van de rede in toom te houden.

In veel politieke discussies is de romantiek van groter invloed dan de Verlichting. Getwist over integratie en het idee van de eigen culturele identiteit komen er vandaan. En de autonome burger mag een uitvinding van de Verlichting zijn, dat al deze burgers zichzelf als individu willen ontplooien is romantisch, net als de cultuuromslag van mei ’68 die de afgelopen maand in alle binnen- en buitenlandse kranten zo uitvoerig is herdacht. Wie voor dat huwelijk tussen Verlichting en romantiek pleit, zou beide partners serieus moeten nemen, in plaats van de laatste tot dweperij te reduceren (bij de schrijver Novalis) of tot mist (bij de romantische schilder Caspar David Friedrich).

Het is veelzeggend dat Peeters de meest paradoxale Verlichter, Jean-Jacques Rousseau, wel een keer of tien noemt, maar nooit op hem ingaat, terwijl die nu juist een toonbeeld is van wat dit boek bepleit. Schrijver van romans, muzikaal, hysterisch en tegelijk de belangrijkste filosoof van de eeuw, grondlegger van onze democratie en inspirator van zowel de Franse Revolutie als de Terreur, uitvinder van het kind, ontdekker van het authentieke en van de natuur, romanticus avant la lettre en briljant cultuurfilosoof. Voltaire ridiculiseerde de verheerlijking van de natuur van deze schrijver ‘die een slaapverwekkende roman in elkaar geflanst had’ in zijn Brief aan doctor Pansophe. Zijn kritiek op de hypocrisie van Rousseau mag hout snijden, we zijn daarmee nog niet van hem af. Rousseau’s ideeën ondermijnden de Verlichting namelijk meer dan Voltaire lief was en Peeters kan verdragen. Via hem belanden we op het hellend vlak van de romantiek, die de wereld voorgoed zou veranderen, de Verlichting incluis.

Eerder verschenen in De Volkskrant (30-05-2008) en op Maartendoorman.nl