"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De onzichtbare maat

Zondag, 12 april, 2020

Geschreven door: Andreas Kinneging
Artikel door: Arnold Heumakers

De verlichte mens is een consumerend varken

Volgens rechtsfilosoof Andreas Kinneging deugt er weinig of niets van onze moderne wereld. Hij wil terug naar een wereld waarin goed en kwaad nog helder te onderscheiden waren: die van de Griekse filosofie en het christendom.

[Recensie] In zijn nieuwe boek De onzichtbare Maat. Archeologie van goed en kwaad geeft Andreas Kinneging, hoogleraar rechtsfilosofie in Leiden en ooit voorzitter van de conservatieve Edmund Burke Stichting, een opmerkelijk leesadvies. Dit is “geen literatuur voor het slapengaan”, schrijft hij, “Men moet er fris voor zijn. Het raam moet open en de verwarming uit. En dan lezen als een koe. Langzaam en herkauwend”. Dat “lezen als een koe” is natuurlijk erg leuk, maar misschien kan het raam beter dicht blijven in deze tijden van corona-besmetting. Voor het overige komt dit boek op het juiste moment. Never let a good crisis go to waste, moet Churchill ooit hebben gezegd. Velen zeggen het hem dezer dagen na. Is het geen tijd voor bezinning en hervorming? Kinneging blijkt het er helemaal mee eens te zijn, zij het los van de huidige crisis. Want volgens hem deugt er weinig of niets van onze moderne wereld. Niet vanwege pandemie, kapitalisme of klimaatverandering, maar vanwege een moreel en geestelijk verval dat al met de Verlichting (die hij in de zeventiende eeuw bij Descartes en Hobbes laat beginnen) zou hebben ingezet.

Dat klinkt vertrouwd en niet alleen omdat Kinneging iets dergelijks ook al in Geografie van goed en kwaad (2005) heeft beweerd. Tal van topoi uit de voorraadkist van de moderne cultuurkritiek maken weer eens hun opwachting, glanzend opgepoetst: de technologie die ons boven het hoofd groeit (Kinneging citeert Goethes gedicht over de tovenaarsleerling bijna in zijn geheel), de atomisering van de maatschappij, de idolatrie van de gelijkheid (die onvermijdelijk het staatsdespotisme bevordert), het toenemend gebrek aan goede smaak, het beeld dat het schrift verdringt en de mensen dommer maakt, de achteruitgang van het academisch onderwijs, het nihilisme dat regeert. Et cetera. Het is op een bepaalde manier allemaal waar en tegelijkertijd lijkt het er niet toe te doen. De wereld verandert en op zeker moment gaan de veranderingen je te ver en zeg je: over my dead body – wat vervolgens ook precies is wat er gebeurt.

Maar ik doe Kinneging geen recht door alleen op deze cultuurkritische thema’s de nadruk te leggen. Het merendeel van zijn boek bestaat uit een algemenere diagnose van wat er mis is, en uit een breedvoerig exposé over hoe het beter zou kunnen. Wat dat laatste betreft: Kinneging houdt een indringend pleidooi voor wat hij noemt de grote Europese Traditie, gesymboliseerd door Athene en Jeruzalem, dat wil zeggen: de Griekse filosofie en het christendom. Meer dan anderhalf millennium heeft deze Traditie de Europese cultuur richting gegeven – totdat de Verlichting en haar contrabeweging, de Romantiek, er een eind aan maakten. Een einde dat in de jaren zestig van de vorige eeuw zijn definitieve beslag zou hebben gekregen. Sindsdien hebben de meeste mensen geen idee meer wat die Traditie inhield, en dus frist Kinneging ons geheugen op met informatieve hoofdstukken over Plato, Aristoteles, Augustinus en Thomas van Aquino. Het is hem alleen niet allereerst om informatie te doen, hij wil zijn lezers ervan overtuigen dat wat hen wordt voorgeschoteld ook allemaal waar is.

Sociologie Magazine

Egoïst

Kinneging is geen ideeënhistoricus. Dus als hij de Verlichting en de Romantiek bespreekt, houdt hij zich alleen bezig met wat deze bewegingen ‘in essentie’ zijn geweest. Essentie wil bij hem zeggen: dat wat zij ‘consequent doorgeredeneerd’ behelzen. Verlichting en Romantiek komen dan beide neer op de idealen van vrijheid en gelijkheid, elk op een andere manier. In de Verlichting draait alles om maximale bevrediging van de begeertes, in de Romantiek om eigenheid of authenticiteit. De ware verlichte mens is een zo veel mogelijk consumerend ‘varken’, de ware romanticus een zijn eigen Ik ontplooiende egoïst. Ik vat het misschien nog iets ‘essentiëler’ samen dan Kinneging, maar erg veel subtieler wordt het bij hem evenmin.

Zowel in Verlichting als Romantiek heersen subjectivisme en relativisme, uitmondend in nihilisme, aangezien niemand nog langer het bestaan wenst te erkennen van de ‘Maat der dingen’, ook wel het ‘Absolute’ geheten of het ‘Goede, Ware en Schone’. Daarvoor moeten we bij de Europese Traditie zijn, waartegen Verlichting en Romantiek in opstand waren gekomen. Kinneging spreekt zelfs van een ‘tweede, diepere zondeval’.

Door ons in die Traditie te verdiepen stellen we onszelf in staat de vanzelfsprekendheid van Verlichting en Romantiek te omzeilen en hun waarden als het ware van buitenaf kritisch te bezien. Met het oog op een heroriëntatie. Voor Kinneging staat bij voorbaat vast wat dan het resultaat zou moeten zijn: de Traditie wint het op alle fronten van haar opvolgers, omdat zij zoveel ‘realistischer’ is.

Dat realisme heeft welbeschouwd een dubbele betekenis: het verwijst naar de alledaagse werkelijkheid, daar waar het gaat om de gezond-verstand-psychologie van deugd en zonde, maar het verwijst ook naar het ‘realisme’ dat in de late Middeleeuwen de tegenpool werd van het ‘nominalisme’. Dat nominalisme houdt in dat metafysische grootheden als de genoemde Maat of de Platoonse Ideeën niet echt bestaan, maar slechts woorden (flatus vocis) zijn; het realisme gelooft wél in hun reële – zij het onstoffelijke – bestaan. Ook Kinneging gelooft daarin en hij tracht zijn gelijk onder meer te bewijzen door zulke Ideeën te vergelijken met wiskundige begrippen. Die komen we evenmin tegen in de empirische werkelijkheid, maar je kunt toch niet zeggen dat ze niets voorstellen. Hetzelfde geldt voor de noties van goed en kwaad: zijn dat echt louter illusies of subjectieve bedenksels? Iedereen gelooft toch dat er verschil bestaat tussen goed en kwaad: moet er dan niet ook een soort algemene standaard of Maat bestaan die dit verschil vastlegt?

Op deze manier probeert Kinneging zijn lezer in te pakken, in de hoop dat hij zich op den duur gewonnen geeft. Maar zo gemakkelijk gaat het niet.

Nuttige ficties

Kinnegings grootste held in dit boek heet zonder twijfel Plato, de “vader van de Europese Traditie”. Zowel het Griekse denken als het christendom is volgens hem doortrokken van Platonisme. Plato is juist tegenwoordig zo actueel, zegt Kinneging, omdat we ons in een zelfde soort crisis bevinden als Plato in de vierde eeuw voor Christus. Ook toen stond het verschil tussen goed en kwaad op losse schroeven, zoals we kunnen opmaken uit Plato’s dialogen, bijvoorbeeld de Gorgias en de Politeia waarin sommige sprekers het recht van de sterkste voorop stellen.

Veel dichterbij is echter een andere crisis met een soortgelijke inzet, die zich afspeelde in de tweede helft van de achttiende eeuw. Toen verzette Kant zich tegen het scepticisme (een extreme vorm van nominalisme) van Hume, zonder dat hij wenste terug te keren naar de ‘dogmatische’ metafysica van zijn voorgangers, die Hume met zijn scepticisme had vernietigd. In zijn eigen ‘kritische’ filosofie vond Kant een uitweg door onmisbare maar onbewijsbare noties als goed en kwaad, de wereld en God een aparte status toe te kennen als ‘regulatieve ideeën’ of ‘postulaten’, nuttige ficties die in de praktijk konden fungeren als sturende idealen.

Vreemd genoeg houdt Kinneging in het geheel geen rekening met de ‘Kantische Grenzlinie’ (zoals Hölderlin het noemde) tussen kritische en dogmatische filosofie, hij kiest zonder enige reserve voor de dogmatische filosofie. Inclusief het argument dat de Traditie een belangrijk deel van haar kracht ontleent aan de hiërarchische orde van de kosmos, die ook de maatschappij en de menselijke ziel behoort te regeren. Dat is ronduit bizar, temeer daar hij laat zien heel goed te weten waarom de Traditie (met in haar kielzog de dogmatische filosofie) van haar troon was gestoten. Dat kwam doordat de nieuwe natuurwetenschap van Copernicus, Galilei en Newton geen spaan heel liet van het traditionele beeld van de kosmos en de daarmee verbonden filosofie. Men moest dus wel opnieuw beginnen. Kinneging behandelt dit gegeven alsof het voor de waarheid van de Traditie amper consequenties heeft, terwijl het daarvoor desastreus uitpakte, iets waarvan Kant en de overige Verlichtingsfilosofen diep doordrongen waren – net als trouwens de romantici, die zich heus niet alléén om hun eigen Ik bekommerden. Zonder deze paradigmatische verandering van wereldbeeld was er waarschijnlijk nooit een Verlichting geweest en ook geen Romantiek.

Hooghartige zelfverzekerheid

Ik snap niet dat Kinneging hier zo lichtvaardig overheen kan stappen. Het feit dat de nieuwe wetenschap tal van grote vragen onbeantwoord laat, maakt de oude achterhaalde antwoorden niet alsnog waar. De grote breuk in de Europese cultuurgeschiedenis vond toen plaats, en niet in ons heden, zoals Kinneging beweert, met het argument dat de Traditie nu pas echt ‘op sterven na dood’ zou zijn.

Zeker, ook ik betreur het dat de aandacht voor de ‘Grote Boeken’ van de Europese Traditie tegenwoordig vaak moet wijken voor allerlei modieuzere preoccupaties. En mijn conservatieve hart veert op terwijl ik lees over de gevaren van vrijheid en gelijkheid, over het natuurlijke verschil tussen man en vrouw, over de onontkoombaarheid van hiërarchie in elke gemeenschap, over de nadelen van populisme (te veel blind vertrouwen in ‘directe democratie’) en over de bekrompenheid van een overdreven nationalisme (de Traditie is, hoewel volstrekt anders dan de EU, Europees).

Ik vind het jammer dat Kinneging, zo te zien zonder enige kennis van zaken, de hele moderne kunst afwijst en ik moet een beetje lachen als ik hem hier en daar de Traditie zie verbeteren, bijvoorbeeld door het rare ‘communisme’ in Plato’s Politeia weg te moffelen of door toe te geven dat het christendom wel wat ‘gekkigheden’ kent en dat Thomas van Aquino ten onrechte masturbatie en homoseks afwijst als zondig. Is dat van zijn kant geen blijk van kwalijk subjectivisme of een ontoelaatbare concessie aan de veranderlijkheid van de geschiedenis? Van mij mag het, een historische benadering ligt mij meer dan een ‘essentialistische’, maar wie doorgaans zo absolutistisch redeneert als Kinneging laat hier toch een steekje vallen, zou ik zeggen, ook al geeft hij toe dat “het leven vaak niet [voldoet] aan de Maat”.

Dat laatste kan ik alleen maar beamen. Voor Kinneging is het alleen geen reden om zijn claims voor het ‘realisme’ van de Traditie enigszins te matigen. Ook het denken verliest de Maat dus wel eens uit het oog. Aan de andere kant is het juist deze onwankelbare, tamelijk hooghartige zelfverzekerdheid die de charme uitmaakt van dit unzeitgemässe, om niet te zeggen reactionaire boek. Vooral in tijden van crisis, wanneer zelfs de lezende koeien ontvankelijker worden voor autoriteiten die ten minste in zichzelf geloven.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad en op Arnold Heumakers