"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De provocerende aarde

Zondag, 15 maart, 2020

Geschreven door: Clive Hamilton
Artikel door: Mark Leegsma

Queeste van de nieuwe antropos

Clive Hamilton timmert al jaren aan de weg als een van ’s werelds meest onverschrokken en angstaanjagende boodschappers van de planetaire ramp die zich aan het voltrekken is. In De provocerende aarde trekt hij weer fel van leer, maar ziet hij zich ook voor een nieuwe en hachelijke vraag gesteld: wie is die antropos die de planeet in het antropoceen heeft doen belanden en wat is daarop zijn lot?

[Recensie] Als er een planetaire politie bestond, dan zou Clive Hamilton commissaris zijn. De Australiër Hamilton, van huis uit filosofisch ethicus, beet zich jaren geleden vast in de wetenschappelijke feiten en voorspellingen aangaande klimaat- en andere catastrofale veranderingen die de planeet sinds de Grote Versnelling ondergaat. Het werk dat daaruit voortkwam was ‘not for the faint of heart’, want Hamilton had een missie: klimaatontkenners in alle soorten en maten confronteren en hun elk excuus om de andere kant op te kijken, ontnemen. 

Zo maakte Requiem for a Species (2010) pijnlijk duidelijk dat wat Weber een eeuw geleden de ‘onttoverde’ natuur noemde nog al te sprookjesachtig is. Want dat de natuur een passieve, stabiele en maakbare (achter)grond(stof) zou zijn, blijkt, nu de aarde door mensenhanden zeer ruw is ontwaakt, hét moderne sprookje bij uitstek te zijn geweest. In dat sprookje blijven geloven is, betoogde Hamilton daar en elders, niet alleen wetenschappelijk onhoudbaar, maar ook ethisch verwerpelijk, en wel omdat het ons ervan weerhoudt politiek actie te ondernemen om nóg erger te voorkomen.

Vechten op twee fronten

Foodlog

Maar Hamiltons taakopvatting als commissaris van de planetaire politie is onlangs veranderd, blijkt uit De provocerende aarde, het eerste van zijn boeken dat in het Nederlands is vertaald. Weliswaar wordt er als vanouds op wetenschap en feiten gehamerd, en ook krijgen kapitalisme en neoliberalisme er weer flink van langs, maar naast de kritiek die we inmiddels van hem kennen waagt Hamilton zich ook aan een speculatieve vraag: gegeven het nieuwe geologische tijdperk genaamd antropoceen waarin we nu leven, wie mag die ‘antropos’ dan wel wezen?

Deze vraagstelling is nieuw, maar komt niet uit de lucht vallen. Zoals gezegd is Hamiltons doelstelling uiteindelijk politiek: we moeten als collectief in actie komen. Maar Hamilton ziet nu in dat, willen we tot globaal handelen overgaan, er ook een globaal subject van dat handelen moet zíjn. Op dat punt vindt hij tegenover zich niet zijn vertrouwde vijanden: ontkenners à la Trump en ‘ecomodernisten’ die in de crisis een kans zien om de aarde technologisch nog verder te manipuleren (lees, volgens Hamilton: te gronde te richten). Nee, Hamiltons nieuwe tegenstanders zijn critici van het postmoderne slag, die elk ‘groot verhaal’ over een machtig subject dat de geschiedenis zal voltooien (lees: de blanke heteroseksuele man) deconstrueren. Om een subject met globale handelingsmacht van de grond te krijgen, moet Hamilton dus een tweede filosofisch front openen tegen wat hij de ‘posthumanisten’ en hun deconstructiestrategie noemt. En dat maakt De provocerende aarde tot een hachelijke onderneming.

Nieuw antropocentrisme

Zoals het Hamilton betaamt, heeft hij de feiten aan zijn zijde. Allereerst geeft hij zijn aloude tegenstrevers, de ecomodernisten, op hun vet met het feit dat in het antropoceen de aarde als planetair dynamisch systeem is veranderd. Terwijl ecomodernisten met hun voorstellen tot technologische geo-engineering, zoals het volspuiten van de atmosfeer met aerosolen om opwarming tegen te gaan, uitgaan van en vertrouwen op de voorwaarden en regels van het oude spel, is het punt dat we in een geheel nieuw spel verzeild zijn geraakt waarvan we de regels nog helemaal niet kennen. We weten niet eens of ze zich wel op dezelfde manier láten kennen als die van het holoceen. Alle hoop vestigen op technologisch ingrijpen, zo wil Hamilton maar zeggen, is daarom geen deel van de oplossing, maar van het probleem.

Tot zover heeft Hamilton zijn stokpaardje kunnen berijden, maar om zijn nieuwe antropos te verdedigen moet hij uit een ander vaatje tappen. Het argument dat hij daartoe uit de feiten van het antropoceen destilleert en tegen de posthumanisten aanvoert is dat hun kritieken van doorgaans westerse machts-mechanieken, hoe terecht die in principe ook mogen zijn, neerkomen op een ontkenning van de macht die mensen in feite hebben. Want of hij nu wil of niet, de moderne mens is met zijn  wetenschappelijke kennis en technologische ingrepen uitgegroeid tot een ‘wereldscheppend wezen’. Deze machtstoename loochenen is, aldus Hamilton, net zo onzinnig als ontkennen dat de macht van de aarde over ons is toegenomen en nog zal toenemen. De ware les van het antropoceen is volgens Hamilton daarom niet dat wij onze handen van alle macht af moeten trekken, wat slechts een grotesk en hypocriet gebaar zou opleveren. Nee, omdat de macht van zowel de planeet als van de mens is toegenomen, is de enige aanvaardbare optie voor Hamilton dat wij erkennen dat ons in de ‘geologische geschiedenis’ wel degelijk een unieke verantwoordelijkheid toekomt: niet om ons ‘zelf’ te ontplooien zoals de modernen dachten, maar om voor de aarde, waar wij volkomen in zijn ‘ingebed’, te zorgen. Daarom bepleit Hamilton, tegen de stroom van het ontegenzeggelijk hippe posthumanisme in, een ‘nieuw antropocentrisme’. 

Dolend in de planetaire geschiedenis

Strijden op twee fronten en ook nog eens winnen, dat is voor weinigen weggelegd. Des te opmerkelijker is de brille waarmee Hamilton het ervan afbrengt. Maar wat nog meer voor De provocerende aarde spreekt, is dat Hamilton met verve het stellen van een vraag rechtvaardigt waar hij vervolgens geen goed antwoord op heeft. Wanneer hij eenmaal de vraag naar de antropos en diens bestemming in de ‘planetaire geschiedenis’ heeft gesteld, vertelt hij namelijk een ‘fabel’ over de menswording met de strekking dat wij ‘alleen door onze eigen morele inspanningen volmaakte personen kunnen worden’. De vraag die deze fabel oproept is niet hoe behartigenswaardig ze is, maar of Hamilton überhaupt in de juiste hoek zoekt naar zijn nieuwe antropos. Moet en kan de antropos wel een narratieve constructie, een nieuw sprookje zijn, net nu posthumanisten – en Hamilton zelf niet minder – het oude sprookje vakkundig met de grond gelijk hebben gemaakt?

Waarom spreekt dit vóór en niet tégen het boek? Omdat er moed voor nodig is om, bij ontstentenis van een sluitend antwoord of een oplossing, de blik niet af te wenden en, in de woorden van René ten Bos, te ‘dwalen in het antropoceen’. In zoverre Hamilton speculeert over de antropos, dwaalt hij, en omdat hij dwaalt, ziet hij zich genoodzaakt te speculeren. Zoveel geeft hij aan het begin De provocerende aarde ook ruiterlijk toe. 

Natuurlijk moet er een nieuwe antropos opstaan om te kiezen tussen ‘bekommernis’ om en ‘moedwillige veronachtzaming’ van de planeet. Daar kan toch niemand tegen zijn? Maar waar Hamilton contra de posthumanisten stelt dat het zinloos is terug te verlangen naar een premoderne ontologie van harmonie tussen menselijke en niet-menselijke zijnden, daar is het, contra Hamilton, even zinloos om terug te verlangen naar een ‘prepostmodern’ subject dat alleen als verhaal de gehele mensheid verenigt. Hamiltons vraag naar de antropos moet dan ook niet worden beantwoord met een fabel, maar met nóg een vraag: wat is sowieso een geheel, laat staan de gehele mensheid of de gehele planeet, en hoe kunnen we dat, na al het postmoderne geweld waar de posthumanisten de erfgenamen van zijn, opnieuw denken? 

Het is de grote verdienste van Hamilton dat hij zijn betoog filosofisch opnieuw aan het uitvinden is om voor een even belangrijke als hachelijke vraag het bestaansrecht te bevechten. Maar er is meer voor nodig dan een fabel om van het requiem voor de soort de sprong naar een nieuwe antropos te wagen. Het is duidelijk dat Hamilton in deze queeste zelf de dolende ridder is. En misschien is dit onzekere, Quichote-achtige karakter van het boek niet alleen niet erg, maar op dit moment ook de enige aanvaardbare optie.

Eerder verschenen in iFilosofie
Geïnteresseerd in de recensent, Mark Leegsma? Zie Anti-abstractie