"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De rampzalige lengte van Philip Asjkenazi

Zaterdag, 9 juli, 2011

Geschreven door: Nol de Jong
Artikel door: Fred Baggen

Ondermaatse Narcissus met Joodse trekjes

Zo klein als hij is, zo groot zijn zijn ambities: Philip Asjkenazi wil ‘iemand’ zijn. Zijn geldingsdrang ontstijgt zijn daadwerkelijke capaciteiten en, wat erger is, zijn zelfonderzoekend vermogen. Daarmee is de kiem gelegd voor een narcistisch drama.

De lezer valt meteen op de eerste pagina midden in de actie: een gebouw staat in lichterlaaie, de vuurzee is verzengend en Asjkenazi, verdoofd als hij is, kan niet anders dan toekijken. De tragedie vormt een schril contrast met de omgeving, waar het normaal gesproken stil is en ruikt naar de plaatselijke flora: dille, tijm, kamperfoelie, wilde roos en rozemarijn. Maar niet nu:

‘Nu maakte het vuur een oorverdovend kabaal en de nachtelijke lucht stonk naar brand, naar brandend rubber, smeltend ijzer, geblakerde balken en voor wie er gevoelig voor was: naar geroosterd mensenvlees.’

Om achter de toedracht van het gebeurde te komen moet de lezer eerst terug in de tijd, in scheervlucht langs het leven van Philip Asjkenazi. Dat gebeurt helaas wel wat schetsmatig: de vertelling is een summiere, chronologische levensloop, waarbij de karaktertekening van Philips tegenspelers aan de oppervlakte blijft.

Pf

Als kind is hij nogal bangig, kleurloos en teruggetrokken. ‘Verlegen’ is een kwalificatie die maar gedeeltelijk de lading dekt, want Philip lijkt voor zijn isolement heel bewust te kiezen. Vriendjes neemt hij nooit mee naar huis, want hij schaamt zich voor zijn moeder met haar harde stem en haar slissende s’en en fluitende t’s.

‘Philip wist niet hoe het kwam dat zijn moeder al zo oud was. En ook niet waarom zij zo veel lelijker was dan andere moeders. Het had waarschijnlijk met hun soort te maken. Hij had wel eens gehoord dat de Asjkenazi’s vroeger allemaal bij elkaar woonden, met een muur eromheen.’

Philip Asjkenazi is klein van stuk: honderddrieënzestig centimeter. Hoewel zijn fysieke groei op vroege leeftijd stagneert, compenseert Philip dat gemis door zijn voornemen om in deze wereld van mensen tegen wie hij letterlijk moet opkijken, toch iemand van betekenis te worden.

Daartoe verbreekt Philip de banden met zijn familie en werkt niets en niemand ontziend aan zijn carrière. Hij is nu ‘ambtenaar derde klasse bij de Raad voor Jeugd en Voogdij, een onderafdeling van het ministerie voor Binnenlandse Zaken en aldaar gehuisvest’. Gaandeweg wordt zijn ambitie om te promoveren een obsessie en begint hij zijn vrouw te verwaarlozen. Ook met zijn collega’s onderhoudt hij een wat getroubleerde relatie. Zijn drankgebruik neemt dwangmatige vormen aan en het lijkt snel bergafwaarts te gaan met de kleine man en zijn grote ambities. Maar dan komt de ommekeer:

‘Iedereen is wat hij zich verbeeldt. Alles wat ik minder was, zal ik voortaan meer zijn. Mijn geringe lengte zal mijn grootheid niet langer in de weg staan. Omdat ik het zeg. Alleen omdat ik het zeg.’

De trage aanloop, die een derde van de roman beslaat, krijgt nu een stevige impuls. Vanaf het ogenblik waarop het streven van de hoofdpersoon is gedefinieerd en er eventjes een sprong in tijd en ruimte wordt gemaakt naar de locatie – summier aangeduid met ‘de bergtop’ – die naar wilde kruiden geurt, krijgt het verhaal meer vaart en vernauwt de verhaallijn zich naar een duidelijker einddoel.

Maar voordat de werkelijke ontknoping kan beginnen, geeft Philip nog een staaltje van zijn megalomane narcisme ten beste dat hij, net als de uit de Griekse mythologie bekende naamgever van zijn overschatte eigenwaarde, botviert op mensen die hij in eerste instantie liefheeft, maar die hij uiteindelijk genadeloos afwijst. Zo beschouwt hij zijn vrouw steeds meer als een aanhangsel waarvan hij zich moet bevrijden. Dat lukt ten slotte wanneer Philip een maîtresse in huis neemt en zijn vrouw genoegen moet nemen met de logeerkamer.

Intussen rukt Asjkenazi op naar een leidinggevende positie van een instituut dat de ergste soort verdoolde jeugdigen weer op het rechte spoor moet krijgen. Hij lijkt de aangewezen persoon om een afgelegen kloosterboerderij in te richten als opvoedkundig instituut en er de leiding over een groepje jongens op zich te nemen.

‘“Laat de start bescheiden zijn,” ging de uitverkorene verder. “Neem van de minderen de minsten: alleen een geschiedenis van verdrukking en vernedering komt in aanmerking. Vogelvrij, onaanraakbaar, uitschot.”’

Vanaf het moment dat het instituut op de bergtop vorm krijgt, wordt het verhaal beduidend spannender, concentreert de verhaallijn zich bijna geheel op Asjkenazi’s levenswerk en wordt het antwoord op de vraag waartoe dit alles zal leiden – een geniale zelfoverwinning of een rampzalige onttakeling – steeds duidelijker. Vol overgave werkt Asjkenazi aan zijn instituut; hij pakt de zaken op zijn eigen wijze aan, doet alles zoals hij het wil, veegt elk bezwaar van tafel. Wie hem daarbij belemmert, wordt aan de kant gezet. En zo bereikt Philip Asjkenazi weliswaar zijn doel, maar wordt hij allengs steeds eenzamer. Net als Narcissus verdrijft hij iedereen die hij liefheeft, en verliest hij uiteindelijk dat- of diegene waar hij (buiten zichzelf) het meest van houdt.

De levensgeschiedenis van Philip Asjkenazi is doortekend met Joodse invloeden, van zijn achternaam en zijn voorgeslacht van onfortuinlijke mannen met een geringe lengte, via de Duitse namen, de eigenaardigheden van het hoofdpersonage, en het bijna onvermijdelijke zelfopgelegde stigma van de Joden als een lijdend volk, tot de niet nader toegelichte knipoog naar de concentratiekampen uit de Tweede Wereldoorlog, waarbij dit keer de kampleider een Jood is die zijn subjecten niet de dood in wil jagen, maar hun juist een nieuw leven wil geven. Dat doet hij door zich als een ware messias te presenteren, teruggetrokken op zijn berg in de olijfgaard omringd door zijn pupillen, als een abt tussen zijn kloosterlingen die zich aan strenge regels moeten onderwerpen.

De frustraties en ambities van Philip Asjkenazi worden afdoende beschreven. Hoewel de diverse verwijzingen naar de Joodse geschiedenis interessante uitgangspunten zijn, wordt nergens duidelijk wat Nol de Jong daarmee im großen Ganzen duidelijk wil maken. En het ontbreken van een dergelijke conceptuele duiding is, naast de soms wat schetsmatige manier van vertellen, het grootste gemis van deze roman.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.