"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De rotonde

Vrijdag, 4 maart, 2016

Geschreven door: Mark Boog
Artikel door: Anke Cuijpers

Het bloed laten koken

Van Dam, het hoofdpersonage in De rotonde, is een kantoorklerk, een jeneverdrinker, een man op de helft van zijn bestaan. Ooit heeft hij een advertentie gezet om zijn ziel, waar hij nooit iets aan heeft gehad, te verkopen. ‘Eén nacht die telt, of één groot werk, mijn ziel voor iets dat men zich zal heugen’, zo denkt Van Dam. Geen reacties. Naar de duivel dan maar, die meestal een goede prijs hanteert, ‘altijd de hoogste dagkoers’, want een lichaam zonder ziel leeft misschien niet lang, maar wel mooi. Op een vrijdagmiddag vertrekt hij te voet naar het kruispunt om het contract met bloed te bekrachtigen, want:

 

Een rampjaar is Van Dam,
een kleiveld waarin knollen somber rotten,
ongeoogst, verloren. Modder is hij.

 

Boekenkrant

Geen vrolijke man, die Van Dam. Een beetje depressief zelfs. We volgen hem de stad uit – die modderpoel – op weg naar het kruispunt waar hij de duivel verwacht. De duivel, de sussende stem in zijn hoofd: ‘Tijd genoeg, neem nog een glas.’ Die duivel maant hem die vrijdag: ‘Ga nu.’ Een midlifecrisis zou zijn gemoedstoestand in alledaagse termen heten. De mooiste passages in het verhaal spelen zich af als Van Dam, ietwat boven zijn theewater door de inname van jenever, zich zijn onhandige en meestal mislukte versierpogingen herinnert:

 

Was hij niet zo dronken, zo wanhopig,
zo verdomde slap geweest: alles
was anders. ‘Weg, ga weg, jij viezerik,
ik ben hier met een ander.’

 

De helletocht

Niet alleen om het Faustiaanse thema sluit het boek aan bij de grote verteltradities. De rotonde is een roman in verzen. En elk hoofdstuk, het zijn er drie, draagt een versregel als motto, waarin de geest van De goddelijke komedie van Dante weerklinkt. Steevast worden drie strofes afgewisseld door een refrein van drie regels:

 

Hij ziet de weg
Hij heft het hoofd
Het dondert in de verte.

 

Het is de bezwerende blik in de verte die naargelang het verhaal vordert, steeds iets met Van Dam mee verschuift, zich in iets wijzigende vorm laat herhalen. Het refrein bepaalt voor een deel het metrum van het verhaal, maar schept ook afstand tussen mij en Van Dam, haalt me uit zijn overpeinzingen en herinneringen. Een vorm die de inhoud ondersteunt, want ook Van Dam zelf laat zich kennen als een man die de mensen niet graag dichtbij laat komen. Zelfs een auto laat hij uit het zicht verdwijnen voor hij zijn weg vervolgt.

Halverwege het boek gaat Van Dam op een bank zitten, en probeert uit te rusten. Hij wil per se het kruispunt, het eindpunt van zijn tocht, halen. Daarnaast wil Van Dam niet zo versuft zijn dat hij zijn ziel tegen een te lage prijs zal verkopen. Niet die ene hete nacht, maar slechts een eeuwig vuur voldoet als prijs. Het weer wordt slechter en slechter. Het dondert niet alleen meer in de verte:

 

De stilte is er een van de gevreesde soort,
de onheilspellende. Van Dam
zit kleumend op het bankje, aan de lange,
rechte weg waarvan het einde zoek is,

en het begin. Het lege veld, de schemer,
overal rondom de haperende
lampen van het onweer, als tl-licht
in een ziekenhuisgang, steeds vervangen,

steeds kapot. Het kamernummer
dat Van Dam zich ingeprent heeft lijkt
niet te bestaan. Een andere verdieping,
dat zou kunnen, maar de lift is gammel, kraakt.

 

Als hij weer opstaat en zijn weg vervolgt breekt het onweer los, en slaat bliksem in, treft het zelfs de populier uit een van de mottogedichten. Van Dam trekt zijn kleren uit en ploegt verder door de storm. Want hij voelt het eind. Het eind, een onheilspellend bord: als het kruispunt verbouwd is tot rotonde, hoe dan zijn ziel te verkopen? De bliksem treft Van Dam.

Een krachtig metrum

Mark Boog vertelt het verhaal over Van Dam in een nietsontziend ritme en met een mooie ontknoping op het einde. Het is een verhaal vol beklijvende beelden. En de jeneverdrinker Van Dam heeft mijn sympathie gewonnen. Heel mooi ingezet is de plek van de hierboven al genoemde populier uit het gedicht van Kees Ouwens, waarvan de eerste strofe luidt: Ik zag de ziel der depressie / Naar wie ik wuifde, populier, tegen de achtergrond. Het geeft aan hoe weldoordacht deze vertelling in elkaar steekt. Maar misschien is dat ook het manco van deze opzet, nergens een plek om echt te verzinken in de wereld van Van Dam.

Verteltradities

Mark Boog geniet bekendheid als romancier en dichter. En ja, in De rotonde blijkt zowel dichter als verteller aan het werk te zijn geweest. Boog kan in grote begrippen zodanig het mes te zetten dat ze hun holheid verliezen. In het gedicht ‘Lot’ bijvoorbeeld dicht hij: Men trekt zich zijn lot aan, wil niet naakt / de lucht verduren, wil niet blootstaan. Iets verderop, in plaats van de droom om vrij te bewegen, de werkelijkheid die we willen en waarin we goed gekleed en geluimd de storm trotseren: [we] trekken de sjaal rond de nek nog eens aan. Als lezer voel ik de strop, er is niet aan te ontsnappen, aan je lot.

De rotonde was een plezier om te lezen. En het is, misschien ten overvloede, geen prozaroman in verzen, maar meest letterlijk een roman in verzen, een verhalend gedicht dat een hedendaagse mythe vertelt. Lezen, deze helletocht.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Café De Waarheid

De rotonde

Auteur:
Mark Boog
Categorie(ën):
Literatuur

Het lot valt altijd op Jona

Ik begrijp de moordenaar

De helft van liefde

De rotonde