"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De sater

Vrijdag, 17 januari, 2020

Geschreven door: Paul Claes
Artikel door: Arnold Heumakers

In de eerste plaats een literair spel

[Recensie] Literatuur is besmettelijk. Wie veel leest, krijgt op zeker moment de aanvechting zelf ook iets te schrijven. Maar de belezenheid blijkt dan opeens een nadeel te zijn; het valt niet mee op het papier te concurreren met al die meesterwerken in het geheugen. Om onbevangen te kunnen schrijven moet veel worden vergeten. Ook dat vereist talent, en lang niet alle gretige lezers kunnen zich dat talent permitteren. Beroepslezers bijvoorbeeld: critici, essayisten, literatuurwetenschappers. Hun eruditie levert het materiaal waarmee zij hun werk doen, een druk op de mentale delete-knop zou neerkomen op professionele zelfmoord.

Gelukkig bestaat er wel een uitweg: het gelezene kan uitdrukkelijk in het eigen schrijven worden opgenomen. Deze uitweg hebben Douwe Fokkema en Paul Claes gekozen, beiden lezers van professie (de eerste is hoogleraar literatuurwetenschappen, de tweede vertaler en essayist) die de temptatie om zelf te schrijven niet hebben kunnen weerstaan. In hun romans schijnen de gelezen meesterwerken overal door de eigen tekst heen. Met als resultaat een mozaïek van citaten, verwijzingen, pastiches en parodieën.

Originaliteit is bij dit postmoderne maniërisme een zinloze eis geworden. Fokkema vraagt zich in het naschrift bij Zichtbare steden zelfs af of zijn hoofdpersoon “ook maar één oorspronkelijke gedachte heeft gehad.” Zijn roman is, net als De sater van Claes, in de eerste plaats een literair spel. Waar het op aankomt is hoe goed het gespeeld wordt en hoeveel plezier de lezer, ook als hij minder erudiet dan de schrijver zou zijn, eraan beleven kan.

Van de twee heeft Fokkema onmiskenbaar de meest serieuze intenties. Wessel Wesselius, de hoofdpersoon van Zichtbare steden, is op zoek naar “een seculiere filosofie (…) die de verschillende aspecten van ons moderne leven met elkaar in verband brengt”; hij kan niet lijdelijk toezien “hoe de wereld aan hebzucht en geweld ten onder gaat, terwijl de intelligente mensen die hieraan iets zouden kunnen doen, slechts uitblinken in hun specialistische kennis en zich verschuilen achter hun beperkte verantwoordelijkheid.”

Pf

In deze kosmopolitische roman, die zich afspeelt op diverse plaatsen in Europa en Zuid-Amerika, wordt heel wat afgedebateerd over prangende kwesties als de werkloosheid, het milieu, de culturele diversiteit, de tegenstelling tussen Noord en Zuid, en wat al niet meer. Telkens duikt een identiek gezelschap gesprekspartners op, dat de bezorgde literatuurwetenschapper Wesselius assisteert bij het bepalen van zijn gedachten. Op deze manier krijgt het innerlijke debat op papier een concreet en herkenbaar gezicht – als in een klassieke ideeënroman.

Zichtbare steden heeft alleen niets ‘klassieks’. Zo krijgen we niet veel kans om even te vergeten dat het hier gaat om een roman, die als het ware ter plekke wordt geschreven naar model van het ‘Journal intime’ in Valery Larbauds A.O.Barnabooth. Tegen het eind komt Fokkema (in de vermomming van “tekstbezorger”) tussenbeide om te melden dat Wesselius “de slaaf is geworden van zijn eigen verhaal,” in plaats van een eenduidig slot krijgen we drie verschillende – mogelijke – ontknopingen en binnen het verhaal vertoont Ziny, als de kleindochter van Trotski en Barnabooth een wel zeer literair personage, af en toe tekenen van opstandigheid tegen haar geestelijke vader.

Op verzoek van deze Ziny, de gedroomde geliefde, is Wesselius aan zijn roman begonnen en zij zorgt er ook voor dat niet alleen het wereldleed aan bod komt. Als Voltaires Candide en Cunégonde (zij het onder beduidend gerieflijker omstan- digheden) zitten Wesselius en Ziny elkaar over de aardbol achterna, terwijl echtgenote E. op de achtergrond verdraagzaam toeziet. Van tijd tot tijd wordt op discrete wijze de liefde bedreven, maar de verlangens blijken niet geheel parallel te lopen: anders dan de prudente Ziny hunkert Wesselius naar de “extreme ervaring,” die hem het geheim van de aantrekkingskracht moet verklappen. Niets minder dan de “Newton van de erotiek” wil hij worden, een streven dat hij pas opgeeft na stevig onder handen te zijn genomen door Ziny’s in bondage gespecialiseerde vriendin Wanda von Dunajev, voor de gelegenheid getransporteerd uit Sacher-Masochs Venus im Pelz.

Larbaud, Voltaire, Sacher-Masoch – het zijn maar enkele van de schrijvers die Fokkema voor zijn roman uit de kast heeft getrokken. In het al genoemde naschrift staat een veel langere lijst, die de nieuwsgierige lezer kan helpen alle verwijzingen en ontleningen op te sporen.

Het aardige van Zichtbare steden (uiteraard een tegenhanger van Calvino’s Onzichtbare steden) is echter dat de roman ook zonder dit speurwerk heel goed te lezen is, als een onderhoudend en fantasievol relaas. Het bevat misschien niet voor alle ernstige problemen even ernstige oplossingen, maar het maakt wel duidelijk waar Fokkema de heilzame lijm zoekt voor zijn “seculiere filosofie”: in het verhaal, dat de continenten verenigt zonder de verschillen teniet te doen, dat de erotiek nieuw leven inblaast en dat moeiteloos verleden, heden en toekomst met elkaar weet te verbinden.

Een stuk frivoler dan Fokkema is Paul Claes in De sater, een combinatie van schelmenroman en liefdesverhaal, gesitueerd in de Oudheid waaruit ook de literaire bronnen voor de roman vandaan komen. Op de achterflap worden onder andere Petronius’ Satiricon, Apuleius’ De gulden ezel en Longus’ Daphnis en Chloë genoemd, naast de verloren gegane Milesische vertellingen van Aristides, maar evengoed valt te denken aan de antieke komedie, terwijl de beginzin van het boek het beroemdste epos van de wereldliteratuur parodieert: “Muze, bezing me de wrok van Priapus, die mij achtervolgde…”

Aan het woord is Endymion, de “sater” uit de titel, een wellustige jongeman uit Ephese, wiens avonturen door hemzelf worden verteld. Wanneer hem door nota bene Petronius wordt aangeraden zijn levensverhaal op schrift te stellen, antwoordt hij: “Er is toch niemand die echt gebeurde verhalen schrijft? Je kunt toch alleen maar de bestaande verhalen herschrijven?” De grap is dat Claes precies dat laatste doet, terwijl Endymion niettemin een “echt gebeurd” verhaal vertelt. In het vrolijke toneelspel van deze roman kan nu eenmaal alles en de “lieve lezer” wordt ondertussen met een knipoog op zijn plaats gehouden.

De aanwezigheid van Priapus, al in de eerste zin, geeft aan dat ook bij Claes de erotiek niet ontbreekt. Een typerende mededeling is misschien: “Alle lichaamsopeningen vulden zich met drank, zweet, speeksel, reukwerken en levenssappen.” Dit slaat op een omvangrijke orgie, maar ook in bescheidener verband weert Endymion zich dapper, behalve wanneer hij tijdens een vruchtbaarheidsritueel ter ere van Priapus de jonge maagd Helena moet bekennen. Vandaar de wrok van de godheid, die een avontuurlijke odyssee inluidt, aan het eind waarvan Endymion zijn inmiddels hevig beminde Helena alsnog in de armen kan sluiten.

Dank zij de grillen van de fortuin en de fantasie van Paul Claes wordt het een odyssee vol ironie en paradoxen, een Vatersuche ook, waarin Endymion zoals het een echte held betaamt het raadsel van zijn afkomst oplost. Dood en verrijzenis wisselen elkaar af. Endymion heeft zijn geboorte aan het “graf” te danken: daar immers zou hij door een Romeins soldaat zijn verwekt, nadat zijn moeder zich er uit verdriet om haar overleden echtgenoot had opgesloten. In het vervolg wordt er aan de lopende band gestorven en verrezen, zij het vooral in de meer dubbelzinnige betekenis van het woord: de “kleine dood” en de daaraan voorafgaande – fysieke – opstanding. Maar hier al te gewichtige conclusies aan verbinden zou ongepast zijn.

De sater, dat evenveel hoofdstukken telt als het Griekse alfabet letters, is vóór alles een leuk boek, in het bijzonder voor oud-gymnasiasten, die zich te goed kunnen doen aan de epitheta ornantia en de retorische stijlbloempjes. En dat alles in een lange aaneenschakeling van het soort scènes dat de leraar in de klas bij voorkeur oversloeg. Nagenoeg de hele literatuur van de Oudheid komt op de een of andere manier ter sprake, maar gelukkig zonder een spoor van de vrome eerbied die de klassieken in het verleden placht te omringen.

Als schrijver laat Claes zijn lezers rechtstreeks delen in het plezier dat hij zelf aan zijn lectuur moet hebben beleefd. Daarom zal hij het vast niet oneens zijn met Fokkema, die op de laatste bladzijde van zíjn roman weer helemaal als een echte hoogleraar en wat mij betreft ten overvloede schrijft: “Wij vertrouwen erop dat de lezer de verwijzingen naar de overleden schrijvers als eerbetoon en naar de nog levende als interesse zal interpreteren.

Eeder verschenen in De Volkskrant en Arnold Heumakers

De sater